Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9756

Datum uitspraak2001-01-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/3671
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorlopige voorziening. Inlenersaansprakelijkheid. Ontvankelijkheid verzoek. Dat de belastingschuldige zou zijn opgehouden te bestaan staat niet in de weg aan de rechtsgeldigheid van de bestreden naheffingsaanslagen


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM UITSPRAAK VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHTSHOF ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT inzake: de vennootschap onder firma X te Z, verzoeker, tegen: het hoofd van de Belastingdienst P, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluiten Twee aan de Coöperatie A U.A. (hierna: A) opgelegde naheffingsaanslagen. 2. Ontstaan en loop van het geding Met dagtekening 29 april 2000 heeft verweerder, in zijn functie van inspecteur, aan A een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998, aanslagnummer …, opgelegd. Met dagtekening 4 mei 2000 heeft verweerder, in zijn functie van inspecteur, aan A een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998, aanslagnummer …, opgelegd. Bij beschikking van 14 juli 2000 heeft verweerder, in zijn functie van ontvanger, verzoeker aansprakelijk gesteld voor de hiervoor vermelde naheffingsaanslagen op grond van primair artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: Invw) en subsidiair artikel 35 van de Invw. Na betwisting door verzoeker heeft verweerder met dagtekening 22 september 2000 verzoeker gedagvaard voor de burgerlijke rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 49, vierde lid, van de Invw. Bij brief van 25 juli 2000, door verweerder ontvangen op 25 juli 2000, heeft B (C Adviseurs en Accountants BV) te D namens verzoeker een bezwaarschrift ingediend tegen de vermelde naheffingsaanslagen. Bij brief van 30 oktober heeft mr. E (F, advocaten - belastingkundigen) zich tot de President van het Gerechtshof gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 21 december 2000 en bij telefax van 2 januari 2001 heeft de gemachtigde nadere stukken overgelegd. Bij brief van 29 december 2000, aangeduid als verweerschrift, heeft verweerder zijn standpunten toegelicht en nadere stukken overgelegd. Partijen hebben van elkaars stukken kennisgenomen. Het verzoek is op 4 januari 2001 ter zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door vorengenoemde gemachtigde, tot zijn bijstand vergezeld van G. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H, tot zijn bijstand vergezeld van I. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd. Verweerder heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten. Ook verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota's en bijlagen worden tot de gedingstukken gerekend. 3. Beoordeling van het geschil 3.1. Verzoeker wijst erop dat verweerder niet binnen de door de President bepaalde termijn (uiterlijk 21 november 2000) de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingezonden. De gemachtigde heeft deze stukken eerst ontvangen op 2 januari 2001, dus 2 dagen voor de zitting, en heeft zich daardoor, naar hij stelt, niet optimaal kunnen voorbereiden. Verweerder heeft gesteld dat hij door een misverstand deze stukken niet eerder heeft ingezonden. De gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting verklaard niet te zullen verzoeken nader in de gelegenheid te worden gesteld op de overgelegde stukken te reageren. Nu aannemelijk is dat inderdaad van een misverstand sprake is, ziet de President onvoldoende redenen de door verweerder overgelegde stukken buiten beschouwing te laten. 3.2. Verweerder stelt dat verzoeker in zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat in de aansprakelijkheidsprocedure, be-doeld in artikel 49, vierde lid, van de Invw geen vonnis is gewezen, zodat hij nog geen uitspraak kan doen op het door verzoeker ingediende bezwaarschrift (artikel 50, vijfde lid, van de Invw). Naar het oordeel van de president staat deze omstandigheid niet eraan in de weg verzoeker te ontvangen in zijn verzoek een voorlopige voor-zie-ning te treffen. Aan alle eisen voor een verzoek voor het treffen van een voorlopige voor-zie-ning is immers voldaan en niet kan bij voorbaat worden gezegd dat belang-hebbende geen redelijk belang heeft bij het treffen van een dergelijke voorziening. 3.3. Verzoeker heeft gesteld dat de bestreden naheffingsaanslagen nietig, althans vernietigbaar, althans non-existent zijn, omdat A, aan wie de aanslagen zijn opgelegd, ten tijde van de oplegging van de naheffingsaanslagen was opgehouden te bestaan en dat niemand namens A nog rechtsgeldig de naheffingsaanslagen in ontvangst kon nemen. Verweerder heeft bestreden dat A niet meer bestaat. De President zal in het midden laten of A ten tijde van de oplegging van de bestreden naheffingsaanslagen was opgehouden te bestaan. Naar het voorlopig oordeel van de President staat - anders dan verzoeker verdedigt - de gestelde omstandigheid dat A was opgehouden te bestaan niet in de weg aan de rechtsgeldigheid van de bestreden naheffingsaanslagen (in gelijke zin: Rechtbank Arnhem, 3 juni 1999 (r.o. 4.1.2), V-N 1999/35.29, Belastingkamer Gerechtshof Arnhem 7 november 2000 (r.o. 4.5), NTFR 2000/1910, en Rechtbank Maastricht 9 november 2000 (r.o. 3.11), V-N 2000/53.23). In zoverre is het gelijk - naar het voorlopige oordeel van de President - aan verweerder. 3.4. Verzoeker heeft erop gewezen dat de bestreden naheffingsaanslagen zijn geadresseerd aan J C.S. advocaten te K. Zij stelt dat deze adressering onbegrijpelijk is. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het vermelde advocatenkantoor namens verzoeker heeft verzocht de aanslagen aan haar toe te zenden. Verzoeker heeft deze stelling, naar het voorlopig oordeel van de President, niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Naar het voorlopige oordeel van de President is de adressering van de bestreden naheffingsaanslagen niet onbegrijpelijk of onjuist. 3.5. Verzoeker heeft gesteld dat verweerder heeft verklaard dat A de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 1998 te laag heeft gedaan tot een bedrag van ƒ 57.713 en dat in verband daarmee de bestreden naheffingsaanslag omzetbelasting tot dat bedrag beperkt moet blijven. Verweerder heeft gesteld dat de verklaring is opgesteld in verband met een strafrechtelijke procedure tegen A en dat deze verklaring daarom aan de voorzichtige kant is. Naar het voorlopige oordeel van de President heeft verzoeker tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat in de fiscale procedure de aanslag tot het gestelde bedrag zou worden beperkt. 3.6. Verzoeker heeft nog gesteld dat A geen inhoudingsplichtige was in de zin van de Wet op loonbelasting 1964, dat de naheffingsaanslag omzetbelasting betrekking heeft op vergoedingen die door A noch in rekening zijn gebracht, noch zijn ontvangen en dat de oplegging van de naheffingsaanslagen in strijd is met enige beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het voorlopige oordeel van de President heeft verzoeker deze stellingen onvoldoende gemotiveerd, althans niet aannemelijk gemaakt. 3.7. Hetgeen hiervoor is overwogen voert tot de slotsom dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. 4. Proceskosten Nu het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet wordt toegewezen ziet de President geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 5. Beslissing De President wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Gewezen door mr. H. Smit, fungerend President, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2001. De President heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.