Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9694

Datum uitspraak2001-01-29
Datum gepubliceerd2001-01-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000628-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-000628-00 Arrest d.d. 29 januari 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 13 juli 2000 en de uitspraak van voornoemde rechtbank d.d. 20 maart 1999 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op 15 februari 1970 te Beemster, wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadslieden, mr J. Anker en Tj. van der Goot, advocaten te Leeuwarden. Het vonnis waarvan beroep. De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld op tegenspraak gewezen vonnis vrijgesproken van het haar primair, subsidiair en meer subsidiair sub A en sub B telastegelegde en bij voormelde uitspraak het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte bevolen. Aanwending van het rechtsmiddel. De officier van justitie is d.d. 13 juli 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis en voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen en heeft blijkens een op 15 augustus 2000 uitgereikt gerechtelijk schrijven het ingestelde hoger beroep aan verdachte betekend. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzittingen van 20 december 2000, 15 januari 2001 en 16 januari 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep tegen het vonnis d.d. 13 juli 1999. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Aan dit arrest is gehecht een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de, in eerste aanleg toegewezen, schriftelijke vordering nadere omschrijving telastelegging, zoals bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. Vrijspraak. Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus primair en subsidiair aan verdachte is telastegelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. Bewijsmiddelen. Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen aldus meer subsidiair aan verdachte is telastegelegd de navolgende bewijsmiddelen: met betrekking tot het meer subsidiair onder A en B telastegelegde: 1. Een proces-verbaal, nr. 1999091537-5, d.d. 21 september 1999 op ambtseed/-belofte opgemaakt door J.E. Kromkamp en H. Zoer, respectievelijk brigadier en inspecteur van politie, beiden Eenheid Criminaliteitsbeheersing, (dossier-paragraaf 2.1.1.1. van een proces-verbaal, met daarin gevoegd diverse processen-verbaal en overige stukken, (een dossier), nr. 1999091537, d.d. 11 januari 2000 opgemaakt door E.S. Eijzenga, W. Veenstra, A.T.J. Schavemaker en H.R. van Gorssel, respectievelijk hoofdinspecteur van politie, Eenheid Criminaliteitsbeheersing, district Heerenveen, inspecteur van politie, Bureau Tactische Recherche te Leeuwarden, brigadier van politie, Eenheid Criminaliteitsbeheersing, district Sneek, en hoofdagent van politie, Eenheid Criminaliteitsbeheersing, district Sneek, allen werkzaam bij het Recherchebijstandsteam Friesland), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van [achternaam]: Ik heb vanavond op 20 september 1999, omstreeks 19.15 uur, samen met [moeder], [dochter] en [dochter] naar bed gebracht. Zij gingen direct slapen. Omstreeks 20.30 uur heb ik onze dochter [slachtoffer] naar bed gebracht. [slachtoffer] kon nog niet lopen. Ze draagt in haar bedje altijd een trappelzak. Ze slaapt in een ledikantje. Het is voor haar absoluut niet mogelijk om alleen en op eigen kracht uit het ledikantje te komen. [slachtoffer] slaapt op het slaapkamertje aan de achterzijde van de woning. Het is gebruikelijk dat ik met [moeder], tussen 21.30 uur en 22.00 uur onze hond uitlaat. Ik denk dat we vanavond ongeveer 10 of 15 minuten buiten de woning zijn geweest. Toen we ons huis dicht genaderd waren, hoorden we [dochter] huilen. Ik schat dat we ongeveer 21.50 uur weer in ons huis terug waren. Ik ben nog een korte tijd beneden geweest. Nadat ik boven kwam, ben ik naar [slachtoffer]s slaapkamer gelopen. De deur van de slaapkamer was dicht. Ik keek in haar ledikantje en zag dat haar bedje leeg was. Later is [slachtoffer] door een politieman levenloos aangetroffen in een sloot. 2. een schriftelijk stuk, te weten een uittreksel uit het geboortenregister, d.d. 5 oktober 1999 voor eensluidend afschrift getekend door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Assen, (dossier-paragraaf 2.1.5.3. van het sub 1 vermelde dossier), onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -: KIND Geslachtsnaam: [achternaam] Voornamen: [slachtoffer] Dag van geboorte: 28-08-1998 OUDERS Geslachtsnaam vader: [achternaam] Voornamen vader: [vader] Geslachtsnaam moeder: [achternaam] Voornamen moeder: [moeder] 3. Een proces-verbaal, nr. 1999091537-10, d.d. 21 september 1999 op ambtseed/-belofte opgemaakt door Kromkamp en Zoer, beiden voornoemd, (dossier-paragraaf 2.1.1.4. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van [moeder]: Het is normaal dat ik elke avond met mijn man, roepnaam [vader], tussen 21.30 uur en 22.00 uur onze hond uitlaat. Ik zal vertellen hoe wij op 20 september 1999 hebben gelopen. Vanuit onze woning zijn we rechtsaf gelopen. We hebben het trottoir gevolgd van de [adres]. Vanaf de [adres] zijn we linksaf de Steegde opgelopen. Daarna zijn we weer linksaf de [straat] opgelopen tot aan de [adres]. Toen we bijna thuis waren,[getuige] ons voorbij met zijn auto. Ik heb mijn hand opgestoken. 4. Een proces-verbaal, nr. 19991105.14.30.BOE, d.d. 8 november 1999 op ambtseed opgemaakt door S. Bloemhoff en F.H. Nauta, beiden hoofdagent van politie, Eenheid Criminaliteitsbeheersing, (dossier-paragraaf 2.1.1.6. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van [moeder]: We liepen op de [straat], iets voor de T-kruising met de Huissteegde, toen [getuige] ons voorbij reed in de richting van de [adres]. 5. Een proces-verbaal, nr. 1999091537-1, d.d. 21 september 1999 op ambtseed opgemaakt door H.G. Beuker en G. Laanstra, respectievelijk hoofdagent van politie en brigadier van politie, beiden basiseenheid Stellingwerven, regiopolitie Friesland, (dossier-paragraaf 2.1.5.1. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verbalisanten, dan wel één hunner: Op 20 september 1999, omstreeks 21.58 uur, kwam bij het Meld- en Informatiecentrum te Leeuwarden een melding binnen dat op he[adres]es] te [woonplaats] een baby uit de woning was weggenomen. Wij, verbalisanten, zijn naar de achterzijde van de woning gegaan om aldaar een nader onderzoek in te stellen. Wij zagen dat achter voornoemde woning een tegelpad lag met daarnaast een ongeveer één meter brede sloot. In de sloot stond ongeveer twintig centimeter water. Deze sloot loopt in het verlengde van de woningen achter de [adres] en wel van oostelijke in westelijke richting. Nadat wij het tegelpad ongeveer vijfendertig meter in oostelijke richting volgden, zagen wij om 23.10 uur dat aldaar in voornoemde sloot het levenloze lichaam van een kind lag. Het kind lag voorover in het water met het gezicht omlaag. 6. een schriftelijk stuk, te weten een uittreksel uit een overlijdensakte, d.d.24 september 1999 voor eensluidend afschrift getekend door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Ooststellingwerf, (dossier-paragraaf 2.1.5.4. van het sub 1 vermelde dossier), onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -: OVERLEDENE: Geslachtsnaam : [achternaam] Voornamen : [slachtoffer] Dag van geboorte : 28-08-1998 Dag van overlijden : 20-09-1999 7. Een proces-verbaal, nr. 1999091537-A, met bijlagen, d.d. 27 april 2000 op ambtseed/-belofte opgemaakt door Eijzenga, Veenstra, Schavemaker en Van Gorssel, allen voornoemd, (als aanvulling op het sub 1 vermelde dossier gevoegd in de ordner met voormeld nummer als opschrift), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verbalisanten, dan wel één of meer hunner: Het tijdstip dat de melding bij het meldcentrum van de politie Friesland binnen was gekomen moet 21.56 uur zijn. 8. Een schriftelijk stuk, te weten een verslag, No. 99-443/I087 van de op 21 september 1999 door G. van Ingen, arts en patholoog, als beëdigd deskundige verrichte uit- en inwendige schouwing van het lijk van [slachtoffer], d.d. 6 oktober 1999 ondertekend te Rijswijk door [vader] voornoemd, (gevoegd in een map met als opschrift "3.00 Opsporingsonderzoek"), inhoudende onder meer - zakelijk weergegeven -: als relaas van [vader] voornoemd: Op 21 september 1999 heeft ondergetekende de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk van [slachtoffer], geboren op 28 augustus 1999, teneinde na te gaan de oorzaak van diens dood en hetgeen verder van belang mocht blijken. Conclusie Bij [slachtoffer], wezen de sectiebevindingen op overlijden door verdrinking. Een ander doodsoorzaak was niet aanwijsbaar. 9. Een proces-verbaal, nr. 9909212030 HOL, d.d. 21 september 1999 op ambtseed/-belofte opgemaakt door G. Wedman en I. Stoelwinder, respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, beiden Eenheid Criminaliteitsbeheersings, (dossier-paragraaf 2.1.2.14. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van [getuige] d.d. 21 september 1999: Ik woon op het adres [adres] te [woonplaats]. Gisteren ben ik met mijn auto van huis geweest. Rond 21.45 uur was ik weer thuis. Ik keek toen op mijn klokje in mijn auto. Ik reed via de [straat] naar de [adres]. Ik reed de straat binnen en ik zag toen [vader] en [moeder]. Zij liepen rechts van mij. Ik stak de hand naar hun op. Ik heb mijn auto vervolgens in een parkeervak tegenover mijn woning geparkeerd. Ik reed mijn auto met de voorzijde het vak in en ik stond dus met de achterzijde naar de straatkant geparkeerd. Ik bleef in mijn auto zitten. Ik zag op een gegeven moment een vrouw uit een pad tussen twee woningen komen lopen. Dit pad loopt naar de achterzijde van de woning van [slachtoffer]. Ik zag een vrouw vanaf genoemd pad recht de straat oversteken. Ik heb deze vrouw niet uit de steeg zien komen, maar gezien de wijze waarop ze liep en de richting welke zij vervolgens inliep, kan het niet anders zijn dan dat zij uit de steeg gekomen moet zijn. Ik zag dat deze vrouw de straat in rechte lijn overstak en vervolgens de steeg inliep welke recht tegenover de steeg ligt waaruit zij kwam. Zij liep in een stevig tempo en met een haastige stap. Terwijl zij liep had zij haar armen naast haar lichaam. Ik heb duidelijk gezien dat zij niets in haar handen had. Ik schat dat twee of drie minuten nadat ik gezien had dat die vrouw de tegenoverliggende steeg inliep, [vader] en [moeder] over het trottoir achter mij langs liepen. 10. Een proces-verbaal, nr. 19991025.2000.REC, d.d. 26 oktober 1999 op ambtseed/-belofte opgemaakt door Van Gorssel en Nauta, beiden voornoemd, (dossier-paragraaf 2.1.6.3. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verbalisanten, dan wel één hunner: Het Recherche Bijstandsteam Friesland heeft op 25 oktober 1999 een tijdreconstructie gehouden in en rond de plaats delict. Opmerking verbalisanten: - Uit onderzoek komt naar voren dat [dochter] huilde en dat de dader mogelijk bij haar op de kamer is geweest. Deze situatie is meegenomen in de tijdreconstructie. - De route door de wijk is door de familie [achternaam] aangegeven. - De "dader" heeft de tijdreconstructie uitgevoerd in normale wandelpas. Tijdreconstructie 1: * De familie [achternaam] verlaat de woning om de hond uit te laten en loopt de route door de wijk. * De dader komt, direct nadat de familie [achternaam] uit het zicht verdwenen is, aanlopen vanuit de steeg achter perceel [adres] te [woonplaats]. De dader loopt naar de voordeur van [adres], opent deze met de (weggenomen) voordeursleutel en gaat de woning binnen. * De dader loopt via de trap naar boven en kijkt op de kamer van [dochter] en loopt direct daarna naar de kamer van [slachtoffer]. De dader verricht de uitvoeringshandelingen. De dader verlaat de woning via de achterdeur. * De dader loopt de steeg in achter het huizenblok van de [adres] tot aan het doodlopende einde. De dader verricht de uitvoeringshandelingen en loopt weer terug. De dader loopt de steeg in naar de [adres]. * De dader steekt de straat over en loopt rechtdoor de steeg in aan de overzijde, zijnde de steeg naast perceel [adres]. * De familie [achternaam] komt aanlopen en gaat via de voordeur de woning binnen. Opgenomen tijdstippen: Familie [achternaam] verlaat de woning 0 Familie [achternaam] verdwijnt uit het zicht 1.10 Dader in de woning (voordeur) 1.37 Dader verlaat de woning (achterdeur) 2.55 Dader verdwijnt uit zicht in [adres] 4.37 (totale tijd) Familie [achternaam] komt in zicht 6.00 Familie [achternaam] bij voordeur woning 6.47 Tijdreconstructie 2: * De familie [achternaam] verlaat de woning om de hond uit te laten en loopt de route door de wijk. * De dader komt, direct nadat de familie [achternaam] uit het zicht verdwenen is, aanlopen vanuit de steeg achter [adres] te [woonplaats]. * De dader loopt door de steeg naar de achterzijde van het huizenblok. De dader loopt naar de achterdeur van [adres]es], opent deze en gaat de woning binnen. De dader loopt via de trap naar boven en kijkt op de kamer van [dochter] en loopt direct daarna naar de kamer van [slachtoffer]. * De dader verricht de uitvoeringshandelingen. * De dader verlaat de woning via de achterdeur. * De dader loopt de steeg in achter het huizenblok van de [adres] tot aan het doodlopende einde. De dader verricht de uitvoeringshandelingen en loopt weer terug. De dader loopt de steeg in naar de [adres], steekt de straat recht over en loopt de steeg in aan de overzijde, zijnde de steeg naast per [adres]. * De familie [achternaam] komt aanlopen en gaat via de voordeur de woning binnen. Opgenomen tijdstippen: Familie [achternaam] verlaat de woning 0 Familie [achternaam] verdwijnt uit het zicht 1.17 Dader in de woning (voordeur) 2.16 Dader verlaat de woning (achterdeur) 3.52 Dader verdwijnt uit zicht in steeg [adres] 5.03 (totale tijd) Familie [achternaam] komt in zicht 7.10 Familie [achternaam] bij voordeur woning 8.00 Tijdreconstructie 3: * De familie [achternaam] verlaat de woning om de hond uit te laten en loopt de route door de wijk. * De dader komt, direct nadat de familie [achternaam] uit het zicht verdwenen is, aanlopen vanuit de steeg naast perceel [adres] te [woonplaats]. * De dader loopt naar de voordeur van perceel [adres], opent deze met de voordeursleutel en gaat de woning binnen. De dader loopt via de trap naar boven en kijkt op de kamer van [dochter] en loopt direct daarna naar de kamer van [slachtoffer]. De dader verricht de uitvoeringshandelingen. * De dader verlaat de woning via de achterdeur. De dader loopt de steeg in achter het huizenblok van de [adres] tot aan het doodlopende einde. De dader verricht de uitvoeringshandelingen en loopt weer terug. De dader loopt de steeg in naar de voorzijde van de [adres], steekt de straat recht over en loopt de steeg in aan de overzijde, zijnde de steeg naast perceel [adres]. * De familie [achternaam] komt aanlopen en gaat via de voordeur de woning binnen. Opgenomen tijdstippen: Familie [achternaam] verlaat de woning 0 Familie [achternaam] verdwijnt uit het zicht 1.18 Dader in de woning (voordeur) 1.40 Dader verlaat de woning (achterdeur) 3.00 Dader verdwijnt uit zicht in steeg [adres] 4.18 (totale tijd) Familie [achternaam] komt in zicht 7.22 Familie [achternaam] bij voordeur woning 8.14 11. Een proces-verbaal, nr. 20000620.1145.REC, d.d. 20 juni 2000 op ambtsbelofte opgemaakt door Van Gorssel voornoemd, (gevoegd tussen dossier-paragraaf 2.1.6.2. en dossier-paragraaf 2.1.6.3. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verbalisant: In het proces-verbaal onder nummer 19991025.2000.REC moet onder het hoofdstuk "tijdreconstructie 2" onder "opgenomen tijdstippen" de zin dader in de woning (voordeur)" gewijzigd worden in "dader in de woning (achterdeur)". 12. Een proces-verbaal, nr. 1999091537 A, met bijlagen, d.d. 3 december 1999 op ambtseed opgemaakt door J.W. Smit en J.F. Bos, respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, beiden werkzaam als technisch rechercheur bij het Bureau Technische Recherche van de Regiopolitie Friesland, Divisie Criminaliteitsbeheersing, (dossier-paragraaf 2.1.20.1. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verbalisanten, dan wel één hunner: Omschrijving plaats delict: De percelen 25 tot en met 31 (verder te noemen Blok A) te [woonplaats] vormen samen een aaneengesloten rij eengezinswoningen. De percelen 33 tot en met 39 (verder te noemen Blok B) te [woonplaats] vormen samen een aaneengesloten rij eengezinswoningen. Alle woningen, uitgezonderd de percelen 25 en 39, zijn te bereiken via een zich tussen de woningblokken A en B gesitueerde steeg die haaks aansluit op een achter de woning gelegen gemeenschappelijk pad. Dit pad "loopt" evenwijdig aan blok A en B en eindigt aan de ene zijde bij de achtertuin van perceel 27 en aan de andere zijde bij de achtertuin van perceel 37. De percelen [adres] en 39 hebben ieder een naast de zijgevel gesitueerde opgang. Evenwijdig aan het pad bevond zich een smal groenstrookje en een slootje van ongeveer 60 centimeter breed. De sloot was ten opzichte van het pad vrij laag gelegen. De afstand van de bovenzijde van het groenstrookje tot de waterkant bedroeg ongeveer 80 centimeter (taludhoogte). Onderzoek plaats delict: In de sloot achter blok B, ter hoogte van het einde van het gemeenschappelijk pad bij de achtertuin van perceel [adres] werd een kindje op haar buik, met het gezicht voorover in de sloot, aangetroffen. 13. De eigen waarneming van de rechter: Ter 's hofs terechtzitting hebben de leden van het hof persoonlijk waargenomen dat op de foto, (welke zich op pagina 818 van het sub 1 vermelde dossier bevindt), is te zien dat de bermwal ter hoogte van de vindplaats van [slachtoffer] erg smal is en sterk glooit. Nadere bewijsoverweging: De vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] niet in staat was om op eigen kracht uit haar ledikantje te komen en dat de andere kinderen sliepen, zodat [slachtoffer] zich nog in de woning bevond op het moment dat de ouders deze verlieten en zij door iemand die van buitenaf de woning is binnengekomen uit de woning moet zijn gehaald en tevens door toedoen van een ander in de sloot, althans in de bermwal van deze sloot, is terecht gekomen. Op grond van de zeer korte tijdsspanne waarin blijkens de reconstructie het een en het ander is geschied en op grond van het feit dat niet is gebleken dat er in de woning sporen zijn aangetroffen welke erop duiden dat daar andere handelingen zijn verricht dan die welke in directe relatie staan tot het uit de woning wegnemen van [slachtoffer], stelt het hof vast dat degene die het kind uit het huis heeft gehaald doelgericht te werk gegaan is en bekend moet zijn geweest met de situatie in de woning en met de wijze waarop de ouders gewoon waren op gezette tijden, met achterlaten van de kinderen, gezamenlijk de hond uit te laten, alsmede dat deze persoon dezelfde persoon is als degene die het kind in de sloot of de bermwal van de sloot heeft terecht laten komen. Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen stelt het hof voorts vast dat die persoon via de steeg gelegen tussen de aaneengesloten rij woningen [adres] tot en met 31 en de aaneengesloten rij woningen [adres] tot en met 39 de plaats waar [slachtoffer] is aangetroffen heeft verlaten. Immers, [slachtoffer] is gevonden in de sloot die evenwijdig loopt aan het pad dat is gelegen aan de achterzijde van voornoemde rijen woningen en dit pad eindigt aan de ene zijde bij de achtertuin van perceel 27 en andere zijde bij de achtertuin van perceel 37, zodat de steeg de enige uitweg is van genoemd pad. Op grond van de volgende bewijsmiddelen en omstandigheden, namelijk: - voormelde tijdreconstructie, waaruit blijkt dat de wandeling van de ouders minimaal 6 minuten en 47 seconden en maximaal 8 minuten en 14 seconden heeft geduurd, - dat, zoals hiervoor overwogen, de in de woning verrichte handelingen, alsmede de achter de woning verrichte handelingen, een zeer korte tijdspanne beslaan en niet is gebleken dat er in de woning sporen zijn aangetroffen die erop duiden dat daar andere handelingen zijn verricht dan die welke in directe relatie staan tot het uit de woning wegnemen van [slachtoffer], - de verklaring van [getuige] voornoemd dat hij twee à drie minuten voordat hij de ouders van [slachtoffer] voor de tweede maal zag een vrouw uit de eerdergenoemde steeg heeft zien komen, - dat uit het uitgebreide buurtonderzoek niet is gebleken dat op die bewuste avond iemand anders in de nabijheid van de woning [adres] te [woonplaats], noch op het achter deze woning gelegen pad of in voormelde steeg is gezien, stelt het hof vast dat de vrouw die uit (de richting van) voormelde steeg is komen lopen de vrouw is geweest die [slachtoffer] in de sloot terecht heeft laten komen, althans in de bermwal van deze sloot heeft neergelegd. 14. Een proces-verbaal, nr. 19990925.1100.EIJ, d.d. 25 september 1999 op ambtseed opgemaakt door Welfing en Hayma, beiden voornoemd, (dossier-paragraaf 2.1.2.46. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring[betrokkene] d.d. 25 september 1999: Gisteravond heb ik nog met [betrokkene] gesproken. [betrokkene] vertelde dat hij zaterdagavond met [betrokkene] had gesproken over het feit dat de achterdeur van de woning van [moeder] en [vader] niet op slot was als zij de hond uitlieten. Zij vonden het vreemd dat [moeder] en [vader] de hond uitlieten en daarbij de achterdeur niet op slot deden, terwijl de kinderen boven lagen te slapen. [betrokkene] vertelde dat zij hier wel eens vaker over hadden gesproken. 15. Een proces-verbaal, nr. 1999091537-21, d.d. 29 september 1999 op ambtseed opgemaakt door Bloemhoff en Nauta, beiden voornoemd, (dossier-paragraaf 2.1.1.5. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van [moeder]: Op 10 september zijn wij bij [betrokkene] geweest. Zij vroeg toen aan ons of wij elke dag met zijn tweeën een blokje omgingen. Op haar vraag of de kinderen dan alleen zijn, heb ik bevestigend geantwoord. In de veertien dagen daarna heeft ze nog een keer gevraagd naar het uitlaten van de hond. 16. Een proces-verbaal, nr. 19991105.14.30.BOE, d.d. 8 november 1999 op ambtseed opgemaakt door Bloemhoff en Nauta, beiden voornoemd, (dossier-paragraaf 2.1.1.6. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van [moeder]: In september, kort voor [slachtoffer] uit huis werd gehaald, heb ik [betrokkene] aan de telefoon gehad. Zij vroeg toen, zonder enige aanleiding, of wij nog steeds rond half tien met onze hond gingen wandelen. Het was zomaar een vraag tussendoor. 17. Een proces-verbaal, nr. 9909221330EIJ, d.d. 22 september 1999 op ambtseed/-belofte opgemaakt door Wedman voornoemd en W.A.F. Ziere, hoofdagent van politie, regiopolitie Friesland, Eenheid Criminaliteitsbeheersing Heerenveen, (dossier-paragraaf 2.1.1.13. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verdachte: Kort na het overlijden van mijn zoontje ben ik wel met [moeder] in haar woning boven geweest. Ik kan de u de bovenetage van de woning wel beschrijven. 18. Een proces-verbaal, nr. 1999091537, d.d. 11 december 2000 op ambtseed opgemaakt door Nauta voornoemd, (hetwelk is gevoegd in een mapje met daarop de tekst "aanvullend pv na instellen hb), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verbalisant: Het afleggen van de afstand per auto tussen de [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] kan geschieden in respectievelijk 14 minuten en 51 seconden en 15 minuten en 28 seconden langs de gebruikelijke route en in 21 minuten en 57 seconden via een langere route, welke op verzoek van de raadsman is gereden. 19. Een schriftelijk stuk met als opschrift - onder meer - 21/10/99, 12:24:03, PTT Telecom en Security, (dossier-paragraaf 2.1.9.1. van het sub 1 vermelde dossier), onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -: Gesprekgegevens: Telefoonnummer: [telefoonnummer] Datum Tijd Land Gekozen nummer Duur 21 sep 09:06 433531 00:10:59 20. Het sub 1 vermelde proces-verbaal, (dossier-paragraaf 0.6. en 0.7. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergege- ven -: als verklaring van verbalisanten, dan wel één hunner: Uit onderzoek bleek dat [verdachte] de beschikking had of gebruik kon hebben gemaakt van de navolgende telefoonaansluiting: [telefoonnummer] van KPN ([adres] te [woonplaats]). Het telefoonnummer [telefoonnummer] is het telefoonnummer van de familie [achternaam] te [woonplaats]. 21. Een proces-verbaal, nr. 19990930.1045.EIJ, d.d. 30 september 1999 op ambtseed opgemaakt door H. Scheenstra en T. Sipma, respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, regiopolitie Friesland, (dossier-paragraaf 2.1.4.6. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verdachte: Ik heb op 21 september 1999 voor de koffiepauze telefonisch contact opgenomen met [vader] en [moeder]. Ik belde vanaf de zaak. Ik heb toen een gesprek met [vader] gehad. 22. Een proces-verbaal, nr. 199909261315.EIJ, d.d. 26 september 1999 op ambtseed/-belofte opgemaakt door E.M. Kloetstra en J. Visscher, beiden brigadier van politie Friesland, (dossier-paragraaf 2.1.4.3. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergege- ven -: als verklaring van verdachte: Toen ik [vader] op 21 september 1999 aan de telefoon kreeg, vroeg ik of [slachtoffer] al terug was. [vader] zei: "Ja, [slachtoffer] is terug." [vader] zei hierna: "Ja, maar [slachtoffer] is dood." 23. Een proces-verbaal, nr. 19990924.2130.EIJ, d.d. 24 september 1999 op ambtseed opgemaakt door P. Welfing en H. Hayma, respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Friesland, (dossier-paragraaf 2.1.2.45. van het sub 1 vermelde dossier) en een proces-verbaal, nr. 19990925.1100.EIJ, d.d. 25 september 1999 op ambtseed opgemaakt door Welfing en Hayma, beiden voornoemd, (dossier-paragraaf 2.1.2.46. van het sub 1 vermelde dossier), in onderling verband en samenhang beschouwd inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring [betrokkene]: Ik ben eigenaar van een Meelwormenkwekerij en groothandel in siervissen, gevestigd te [woonplaats]. [betrokkene] en haar man [betrokkene] werken in mijn bedrijf. Op 21 september 1999 kwam ik omstreeks 08.30 het kantoorgedeelte van het bedrijf binnen. Ik liep naar de fax om te kijken of er een bericht binnen was gekomen. Dat was niet het geval. Ik liep daarop gelijk de gang in. Deze gang geeft ook toegang tot de woning van mijn ouders. Op de gang kwam ik [betrokkene] tegen. Zij was kennelijk even bij mijn moeder geweest. Van [betrokkene] hoorde ik toen dat de baby van [moeder] overleden was. 24. Een proces-verbaal verhoor getuigen, nr. 99/381, d.d. 14 oktober 1999 ten overstaan van S.H.M. Dölle, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, bijgestaan door S. Oosterman, griffier, en door beiden ondertekend, (gevoegd in een map met als opschrift "2.00 Gerechte- lijk vooronderzoek"), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van [betrokkene]: Ik hoorde van mijn dochter [betrokkene] dat [slachtoffer] dood was. Later op de dag heb ik op Radio Drenthe gehoord - het was tien of elf uur - dat het kind ontvreemd was. 25. Het sub 15 vermelde proces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verdachte: Op 21 september 1999 kwam ik rond 08.30 uur op het bedrijf aan. In de keuken heb ik met mijn moeder gesproken. Hierna ben ik naar het kantoor gegaan. Rond 09.15 uur - 09.20 uur heb ik naar de woning van [vader] en [moeder] gebeld. Rond 09.30 uur zat ik met [betrokkene] in de kantine. Kort daarna kwam het personeel binnen. Mijn moeder was hier niet bij. Nadat we koffie gedronken hadden, ben ik na enige tijd mijn moeder gaan zoeken. Ik kon haar niet vinden. Vervolgens ben ik teruggegaan naar het kantoor. Ik heb geprobeerd nog wat te werken. Zoals gewoonlijk zijn [betrokkene] en ik om 12.30 uur naar huis gegaan. 26. Een proces-verbaal, nr. 19991019320.ELV, d.d. 19 oktober 1999 op ambtseed opgemaakt door Bloemhoff voornoemd en W.H.A. Mookhoek, wachtmeester der 1e klasse van de Koninklijke Marechaussee, brigade Leeuwarden, (dossier-paragraaf 2.1.2.51. van het sub 1 vermelde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring [betrokkene]etrokkene]: Ik woon aan de [adres] te [woonplaats]. Op 21 september 1999 heb ik de kinderen op de fiets naar school gebracht. Dat zal omstreeks 08.40 uur - 08.45 uur geweest zijn. Aansluitend ging ik naar het bedrijf van mijn man, de wormenkwekerij aan de [adres] te [woonplaats]. Ik ging daar de vuile was ophalen. Buiten heb ik [betrokkene] gesproken. 27. Het sub 15 vermelde proces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van verdachte: Ik weet nog dat mijn schoonzusje, genaamd [betrokkene], zijnde de vrouw van [betrokkene], nog is geweest om de vuile was van het bedrijf op te halen. Ik heb met haar over de dood van [slachtoffer] gesproken. 28. De verklaring van verdachte ter 's hofs terechtzitting, inhoudende - zakelijk weergegeven -: Nadat ik op 20 september 1999 omstreeks 23.30 uur met [betrokkene] thuis kwam, heb ik geen contact meer met [woonplaats] gehad tot ik op 21 september 1999 om 09.06 uur met [vader] heb gebeld. Nadere bewijsoverweging: Uit de hiervoor sub 23 tot en met sub 27 opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen in relatie tot de hiervoor sub 28 weergegeven verklaring van verdachte, stelt het hof vast dat verdachte zich op 21 september 1999 ten opzichte van [betrokkene], [betrokkene] en [betrokkene], die naar het hof vaststelt kort na 08.45 uur moet zijn aangekomen op het bedrijf waar verdachte werkzaam was, heeft uitgelaten over de dood/het overlijden van [slachtoffer] op een moment dat was gelegen vóór het telefoongesprek dat zij met de vader van het slachtoffer vanaf 09.06 uur op voormelde datum heeft gevoerd. Nu zij tot dat moment niet anderszins op de hoogte was gebracht van de dood/het overlijden van [slachtoffer] staat daarmee naar het oordeel van het hof vast dat verdachte de vrouw is geweest die [slachtoffer] in de woning van de ouders, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], uit haar bed of ledikant heeft weggehaald en vervolgens met dat kind de woning heeft verlaten en haar in de sloot terecht heeft laten komen, althans in de bermwal van deze sloot heeft neergelegd. Beslissing op gevoerde verweren: Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte niet om 21.45 uur in [woonplaats] kan zijn geweest omdat zij rond dat tijdstip in [woonplaats] voor het raam van haar woning naar haar man heeft gezwaaid, hetgeen door haar vader is gezien. Omtrent dit verweer overweegt het hof dat het de verklaringen van verdachte en haar vader op dit onderdeel niet geloofwaardig acht. Het hof grondt dit oordeel op het feit dat verdachte op verschillende data na 20 september 1999, eerst twee maal als getuige en later als verdachte uitgebreide verklaringen heeft afgelegd, waarin zij niets omtrent het zwaaien naar de vrachtauto heeft verklaard. In haar tweede verklaring als getuige zegt zij, in strijd met hetgeen haar vader omtrent het tijdstip van dit telefoongesprek heeft gezegd en met hetgeen uit het onderzoek naar de printgegevens van gevoerde telefoongesprekken is gebleken, dat zij haar vader telefonisch heeft gesproken op of kort na het moment waarop zij de vrachtwagen heeft gezien. Voor het eerst op 6 oktober 1999 verklaart zij dat zij in de richting van de teruggekeerde vrachtauto heeft gezwaaid, daarmee bevestigend hetgeen haar vader na haar arrestatie op 24 september heeft verklaard. Voorzover is bedoeld namens verdachte voorts aan te voeren dat verdachte de feiten niet kan hebben gepleegd als zij om 22.09 uur weer in [woonplaats] in haar woning aanwezig was, overweegt het hof dat zulks, gelet op de verklaring van [getuige] dat hij kort na 21.45 een vrouw heeft zien lopen naar de overkant van de [adres] en gelet op de inhoud van het hiervoor sub 19 opgenomen bewijsmiddel, niet onmogelijk is. De hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens de inhoud daarvan betrekking heeft, levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuigine heeft verkregen, dat verdachte het haar als voormeld in meer subsidiair sub A en sub B telastegelegde heeft begaan, in voege als na te melden. Bewezenverklaring. (zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging) Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer subsidiair sub A en sub B meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Hetgeen het hof eenparig als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven: meer subsidiair: sub A: Doodslag; sub B: Onttrekking van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is. Strafbaarheid. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van haar geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. Verdachte heeft een weerloos kind het leven benomen. Zij heeft daarmee blijk gegeven van het ontbreken van ieder respect jegens het leven van dit kind. Gelet op de ernst van dit delict en het enorme leed dat daardoor aan de nabestaanden van [slachtoffer] en met name aan haar ouders is toegebracht, kan een genoegzame strafrechtelijke reactie slechts worden gevonden in een gevangenisstraf van zeer lange duur. Nu de rapporten die zich omtrent de persoon van verdachte bij de stukken bevinden daarvan geen compleet beeld geven en onvoldoende zijn toegespitst op de vraag naar de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend en nu verdachte voorts ter terechtzitting van het hof expliciet heeft geweigerd zich alsnog aan nader psychologisch en psychiatrisch onderzoek te onderwerpen, moet het hof er bij het bepalen van de hoogte van de straf van uitgaan dat de bewezenverklaarde feiten haar volledig kunnen worden toegerekend. Gelet op het vorenoverwogene acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur gerechtvaardigd. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 279 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing op het hoger beroep tegen de uitspraak d.d. 20 maart 1999. Het hof overweegt dat de verdenking, bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis, waarop de beschikking van de rechtbank d.d. 15 december 1999 berust, waarbij de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding laatstelijk is verlengd, thans nog bestaan, met uitzondering van de onderzoeksgrond, zodat de beslissing waarvan beroep moet worden vernietigd. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld primair en subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij; verklaart het verdachte als voormeld meer subsidiair sub A en sub B telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren; beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer subsidiair sub A en sub B meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij; vernietigt de uitspraak d.d. 20 maart 1999, waarvan beroep; beveelt de gevangenneming van verdachte. - Dit arrest - Dit arrest is aldus gewezen door mrs Eradus, president, voorzitter, Van den Bergh en Wedzinga, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Pullens als griffier. type: SP