Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9193

Datum uitspraak2000-11-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 00/766
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vooruitloopregeling; ontwerp uitwerkingsplan moet verkeren in de fase dat het is vastgesteld door verweerder voordat in afwijking van het bouwverbod de gronden toch mogen worden bebouwd. Bouwvergunningen verleend met toepassing van vooruitloopregeling (art. 6.6 planvoorschriften) respectievelijk voor 49 en 30 vrije sector koopwoningen en voor 69 eilandwoningen. In art. 6.6 planvoorschriften is bepaald dat in afwijking van het gestelde in het eerste lid de genoemde gronden mogen worden bebouwd, voordat de voorgeschreven uitwerking rechtskracht heeft verkregen, indien de op te richten bebouwing overeenstemt met dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een vastgestelde uitwerking of een daarvoor gemaakt ontwerp. De rechtbank is van oordeel dat een ontwerp uitwerkingsplan - ongeacht de overige te stellen eisen - in elk geval door verweerder dient te zijn vastgesteld. Immers tot die tijd kan een plan in de ambtelijke voorbereiding telkens worden aangepast en is derhalve onduidelijk wat het uitgangspunt is in de procedure tot vaststelling van het definitieve ontwerpplan. Zolang het ontwerp uitwerkingsplan niet is vastgesteld door verweerder kan derhalve niet worden gesproken van zodanig plan. I.c. is noch bij de verlening van de bouwvergunningen, noch bij de beslissing op bezwaar, voldaan aan de voorwaarde voor het verlenen van bouwvergunningen met toepassing van art. 6.6 planvoorschriften. Vernietigt het bestreden besluit. Het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein, verweerder. Mrs. J. Ebbens, M.S.E. Wulffraat-Van Dijk, V.M.M. van Amstel


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT Reg. nr. SBR 00/766 UITSPRAAK van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen: Nederlandse Omroepmaatschappij N.V. Nozema, gevestigd te IJsselstein, e i s e r e s, tegen het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein v e r w e e r d e r. 1.VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij besluit van 13 maart 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen verweerders besluiten van 30 augustus 1999, 6 september 1999 en 27 oktober 1999 ongegrond verklaard en de bij deze drie besluiten verleende bouwvergunningen gehandhaafd. Eiseres heeft op 20 april 2000 tegen het besluit van 13 maart 2000 beroep bij deze rechtbank ingesteld. Verweerder heeft op 29 mei 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Op 15 mei 2000 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld behandeld zal worden. Het geding is behandeld ter zitting van 25 september 2000 waar namens eiseres zijn verschenen mr. M.B. Koetser en mr. P. Nicolai, beiden advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam. Zenderbouw en [vergunninghouder] hebben zich niet laten vertegenwoordigen. 2. OVERWEGINGEN feiten Bij het besluit van 30 augustus 1999 heeft verweerder aan Zenderbouw B.V. Ontwikkelingsmaatschappij te IJsselstein (hierna te noemen: Zenderbouw) een bouwvergunning verleend voor de bouw van 49 vrije sector koopwoningen op het perceel kadastraal bekend gemeente IJsselstein sectie B-1085 (ged.), plaatselijk bekend Zenderpark III-West, veld 20 en 21A. Dit besluit is op 1 september 1999 via een advertentie in het weekblad het Zenderstreeknieuws bekend gemaakt. Bij besluit van 6 september 1999 heeft verweerder aan [vergunninghouder] Exploitatiemaatschappij IJsselstein B.V. (in de vergunning [vergunninghouder] Projekten genoemd en hierna te noemen: [vergunninghouder]) te IJsselstein een bouwvergunning verleend voor de bouw van 69 zogenoemde eilandwoningen op het perceel kadastraal bekend gemeente IJsselstein sectie B-1166, plaatselijk bekend Zenderpark III-West, veld 17. Dit besluit is op 8 september 1999 via een advertentie in het weekblad het Zenderstreeknieuws bekend gemaakt. Bij besluit van 27 oktober 1999 heeft verweerder aan Zenderbouw vergunning te verleend voor de bouw van 30 vrije sector koopwoningen op het perceel kadastraal bekend gemeente IJsselstein sectie B-1085, plaatselijk bekend Zenderpark III-West, veld 13. Dit besluit is eind oktober/begin november 1999 via een advertentie in het weekblad het Zenderstreeksnieuws bekend gemaakt. De velden waarvoor bovenvermelde bouwvergunningen zijn verleend, maken deel uit van de wijk Zenderpark te IJsselstein, waarvan een deel op het moment van vergunningverlening was gerealiseerd of in aanbouw was. De bouw van woningen in dit gebied past in de partiele herziening van de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid die voorziet in een aanvulling van de gewenste ontwikkelingsrichtingen voor het Utrechtse stadsgewest. Bij genoemde partiele herziening is vanwege de hoge druk op de woningmarkt alsnog ingestemd met de locatie Zenderpark voor het bouwen van woningen. Het Zenderpark ligt in de nabijheid van de zendinrichting te Lopik, met een maximaal toegestaan zendvermogen van 240 kW ERP, welke inrichting sinds 1935 door eiseres wordt geëxploiteerd en van waaruit straalverbindingen voor radio- en televisie-uitzendingen worden doorgegeven. Voor dit gebied geldt het bestemmingsplan Zenderpark, welk bestemmingsplan op 2 juli 1992 door de raad van de gemeente IJsselstein is vastgesteld en bij Koninklijk Besluit van 28 juni 1995 is goedgekeurd. Uit het in januari 1994 uitgebrachte TNO-rapport betreffende de EMC-(elektromagnetische compatibiliteits)-problematiek in bestemmingsplan Zenderpark blijkt dat in het plangebied een elektrische veldsterkte optreedt van 1 tot 10 V/m. In bedoeld rapport is tevens aangegeven dat door middel van te nemen maatregelen in de vorm van bouwkundige voorzieningen, het filteren van binnenkomende leidingen en het aanbrengen van ferrieten, de effecten van de zendinrichtingen op de consumentenelektronica tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht. Bij bovengenoemd Koninklijk Besluit is naar aanleiding van een door de Stichting Mens en Milieu ingediend bezwaar onder meer overwogen dat radiofrequente straling hinder en schade in de zin van storingen aan onder meer consumentenelektronica kan veroorzaken, indien de veldsterkte meer dan 1 V/m (Volt per meter), zijnde de minimumimmuniteit waartegen de bedoelde apparatuur bestand dient te zijn, bedraagt. Aangezien gebleken was dat bij de uitvoering van het bestemmingsplan rekening zou worden gehouden met deze, noodzakelijk geachte, maatregelen, is bij dat Koninklijk Besluit vervolgens overwogen dat geen reden aanwezig wordt geacht om een minimale afstand van 1500 meter aan te houden tussen de in het bestemmingsplan toegestane woon- en bedrijfsbebouwing en de zendinrichting. De gemeente IJsselstein en eiseres zijn het er echter over eens dat verplaatsing van de zendinrichting de voorkeur geniet boven bouwkundige oplossingen. Zij hebben hierover op 18 mei 1995 een convenant gesloten met als doel te komen tot een duurzame oplossing voor de EMC-problematiek, erin bestaande dat de zendinrichting van verzoekster naar een nieuwe locatie verplaatst zal worden. Blijkens het convenant neemt verweerder de kosten van verplaatsing van het volledige AM-zenderpark en de kosten van levering voor de grond van de nieuwe locatie voor zijn rekening. Bij Koninklijk Besluit van 29 november 1996 is een door de Stichting Stichtse Milieufederatie gedaan verzoek om herziening van het Koninklijk Besluit van 28 juni 1995 afgewezen. Bedoeld verzoek om herziening was ingediend in verband met het feit dat verweerder een andere dan bouwkundige oplossing voorstond voor de problematiek van de zenderstraling, waardoor naar de mening van deze stichting sprake zou zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is in dat Koninklijk Besluit overwogen dat aannemelijk is dat tot het moment waarop de voorgestane oplossing -de verplaatsing van de zendinrichting- zal worden verwezenlijkt de overlast vanwege de zenderstraling tot het uiterste wordt beperkt. Op 21 november 1995 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening medewerking verleend aan de oprichting van een zendmast op de locatie Mastwijk voor een periode van vijf jaar. Hierdoor kon de meest nabij de Zenderparklocatie gelegen zendmast van verzoekster voor de duur van vijf jaar naar Montfoort verplaatst worden. Voormelde vrijstelling en vergunning expireert in november 2000. Vooralsnog is er geen locatie gevonden waarheen de zendinrichting van eiseres kan worden verplaatst. Hierover zijn partijen en de provincie Utrecht in overleg. Daarnaast heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij brief van 16 februari 2000 aan eiseres aangegeven, onverlet de primaire verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur, bereid te zijn zonodig mee te werken aan een concrete oplossing. De drie aan de orde zijnde bouwvergunningen zijn alle verleend met toepassing van artikel 40 van de Woningwet (Ww) juncto artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan Zenderpark, hierna: planvoorschriften. Voorafgaand aan het verlenen van de vergunningen hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht op 21 september en 15 juli 1999 de op grond van dat artikellid benodigde verklaringen van geen bezwaar verleend. Eiseres heeft tegen de bouwvergunningen verleend op respectievelijk 30 augustus 1999( veld 20 en 21a), 6 september 1999 (veld 17) en 27 oktober 1999 (veld 13) op respectievelijk 7 oktober 1999 (velden 20 en 21a plus veld 17) en 12 november 1999 (veld 13) bezwaar gemaakt. Op 9 december 1999 is eiseres over deze bezwaren gehoord waarna verweerder het thans bestreden besluit heeft genomen. Daarnaast heeft eiseres op de data waarop zij bezwaar heeft gemaakt tegen genoemde besluiten tevens verzoeken om voorlopige voorziening ingediend. Deze verzoeken zijn op 30 november 1999 behandeld. Bij uitspraak van 13 december 1999 heeft de president van deze rechtbank de verzoeken afgewezen. standpunten van partijen Eiseres stelt dat de bouwvergunningen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Kort samengevat is eiseres van mening dat niet voldaan is aan de voorwaarde voor toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid op grond van artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften voor het verlenen van de bouwvergunningen, omdat een daarvoor vereist ontwerp uitwerkingsplan niet aanwezig is. Daarnaast gaat verweerder er volgens eiseres ten onrechte van uit dat sprake is van een verplichting een vergunning te verlenen met toepassing van artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften. Eiseres meent dat er in feite sprake is van een vrijstellingsbevoegdheid gegrond op artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat bij gebruikmaking ervan sprake dient te zijn van een deugdelijke belangenafweging. Verder stelt eiseres dat uit eerdergenoemde brief van de Minister van VROM van 16 februari 2000 blijkt dat er een uit het Koninklijk Besluit voorvloeiende publiekrechtelijke verplichting bestaat, in de vorm van adequate bouwkundige voorzieningen, om de EMC-problematiek het hoofd te bieden. Verweerder houdt zich niet aan deze verplichting. Verder is eiseres van mening dat zij als gevolg van het ontbreken van een alternatieve locatie voor de thans op de locatie Mastwijk in Montfoort gelegen zendmast terug zal moeten keren op de bij het Zenderpark gelegen locatie. Aangezien de onderhavige bouwplannen niet voorzien in vergaande maatregelen ter voorkoming van de EMC-problematiek, omdat uitgegaan is van verplaatsing van de zendinrichting naar elders, vreest eiseres aansprakelijk gesteld te worden voor schade die volgens haar zal ontstaan door het ontbreken van deze voorzieningen. Mogelijk zal eiseres hierdoor op termijn de zendinrichting niet meer kunnen (laten) gebruiken. Verweerder stelt zich bij het bestreden besluit op het standpunt dat de bouwvergunningen in overeenstemming met het bestemmingsplan en de als ontwerp uitwerkingsplan aan te merken plannen zijn verleend. Weliswaar is nog geen officieel uitwerkingsplan vastgesteld maar wel zijn het Ontwikkelingsplan Zenderpark III-West en de Uitwerking III-West Zenderpark zuidelijk deel vastgesteld. Volgens verweerder moeten deze plannen moeten worden beschouwd als ontwerp voor een uitwerkingsplan. Daarnaast stelt verweerder dat in oktober 1999 het ontwerp uitwerkingsplan Zenderpark III-West “De wereldsteden” (fase 1b) en “De Rivieren” (fase 1c) zijn vastgesteld. De bouwplannen waarvoor vergunning is verleend zijn in overeenstemming met deze plannen en het bestemmingsplan en van weigeringsgronden op grond van artikel 44 van de Ww is geen sprake. Op grond van artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften moet volgens verweerder worden beoordeeld of sprake is van een verantwoorde inpassing van de op te richten bebouwing. Nu dit het geval is, is er voor een verdere belangenafweging geen plaats meer. De EMC-problematiek kan en mag volgens verweerder in het kader van de verlening van de gewraakte bouwvergunningen niet worden meegewogen. beoordeling geschil Gelet op hetgeen in het bestreden besluit is overwogen ten aanzien van de vraag of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat eiseres vanwege de nabijheid van haar zendinrichting bij het Zenderpark als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aangemerkt dient te worden. In artikel 44, aanhef en onder c, van de Ww is bepaald dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Zenderpark.Op de in geding zijnde gronden rust de bestemming "Wonen I". Ingevolge artikel 8 van de bestemmingsplanvoorschriften, hierna te noemen de voorschriften, zijn de op de plankaart voor "Wonen I" aangewezen gronden bestemd voor een woonwijk en de daarbij behorende voorzieningen op wijkniveau. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de op de plankaart voor "Wonen I" aangewezen gronden slechts worden bebouwd overeenkomstig een door burgemeester en wethouders vast te stellen uitwerking met inachtneming van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, artikel 7 tot en met 11 van de voorschriften en de overige leden van artikel 6 van de voorschriften. In artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften is, voorzover hier van belang, bepaald dat in afwijking van het gestelde in het eerste lid van dat artikel de genoemde gronden mogen worden bebouwd, voordat de voorgeschreven uitwerking rechtskracht heeft verkregen, indien de op te richten bebouwing overeenstemt met dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een vastgestelde uitwerking of een daarvoor gemaakt ontwerp. De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat naar haar oordeel een verplichting tot het treffen van bouwkundige voorzieningen ter voorkoming van de EMC-problematiek niet volgt uit het bestemmingsplan Zenderpark en de bijbehorende planvoorschriften. Deze problematiek heeft bij de goedkeuring van het bestemmingsplan Zenderpark bij Koninklijk Besluit van 28 juni 1995 en de afwijzing van de herziening van deze goedkeuring (Koninklijk Besluit van 29 november 1996) wel een rol gespeeld. Echter dit heeft niet geleid tot het onthouden van goedkeuring aan dit plan vanwege het ontbreken van concrete voorschriften ter ondervanging van de EMC-problematiek. Ook in de eisen waaraan een uitwerkingsplan voor de bestemming Wonen I op grond van de planvoorschriften moet voldoen zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden. Gelet hierop bieden het bestemmingsplan Zenderpark en de daarop gebaseerde uitwerkingsplannen naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om bouwvergunningen te weigeren vanwege het ontbreken van voorzieningen ter voorkoming van de EMC- problematiek in de bouwplannen. Desondanks zijn de bouwvergunningen naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het bestemmingsplan verleend. In dit verband constateert de rechtbank dat verweerder met toepassing van artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften bouwvergunningen heeft verleend, terwijl op het moment waarop deze vergunningen zijn verleend geen ontwerp uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften was vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het Ontwikkelingsplan Zenderpark III-West en de Uitwerking III-West Zenderpark zuidelijk deel niet als uitwerkingsplannen aangemerkt kunnen worden. De rechtbank merkt hierbij op dat in de verzoeken om verklaring van geen bezwaar aan Gedeputeerde Staten van Utrecht door verweerder telkens is aangegeven dat de betreffende velden buiten het vastgestelde uitwerkingsplan vallen. Daarbij heeft verweerder niet aangegeven dat een ontwerp uitwerkingsplan voor de betrokken velden is gemaakt. De rechtbank kan verweerders stelling dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar wel sprake was van -in oktober 1999- vastgestelde ontwerpen van uitwerkingsplannen namelijk voor Zenderpark III-West De Wereldsteden (fase 1b) en De Rivieren (fase 1c), niet volgen. De rechtbank is van oordeel dat een ontwerp uitwerkingsplan -ongeacht de overige te stellen eisen- in elk geval door verweerder dient te zijn vastgesteld. Immers tot die tijd kan een plan in de ambtelijke voorbereiding telkens worden aangepast en is derhalve onduidelijk wat het uitgangspunt is in de procedure tot vaststelling van het definitieve ontwerpplan. Zolang het ontwerp uitwerkingsplan niet is vastgesteld door verweerder kan derhalve niet worden gesproken van zodanig plan. De rechtbank is niet gebleken van vaststelling van een ontwerp uitwerkingsplan voor de hier aan de orde zijnde velden in het Zenderpark. De door verweerder overgelegde plannen De Wereldsteden en De Rivieren zijn ongedateerd en niet ondertekend. Op de bij de plannen gevoegde kaarten zijn als laatste wijzigingsdata 3 en 9 november 1999 genoemd, welke data liggen na de door verweerder gestelde vaststelling in oktober 1999. Daarbij zijn door verweerder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder deze plannen als ontwerp uitwerkingsplan heeft vastgesteld. Ter zitting is hierover namens verweerder meegedeeld dat wegens tijdgebrek bedoelde plannen tot op dat moment nog steeds niet in procedure zijn gebracht. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat noch bij de verlening van de bouwvergunningen, noch bij de beslissing op bezwaar, is voldaan aan de voorwaarde voor het verlenen van bouwvergunningen met toepassing van artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften. Reeds op die grond komt het bestreden besluit waarbij de drie onderhavige bouwvergunningen zijn gehandhaafd voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 44, aanhef en onder c, van de Ww. Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op f 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank beslist als volgt. 3. BESLISSING De arrondissementsrechtbank te Utrecht, recht doende, verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat de gemeente IJsselstein het door eiseres betaalde griffierecht ad f 450,- aan haar vergoedt, veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van f 1420,- , te betalen door de gemeente IJsselstein. Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens als voorzitter van de meervoudige kamer en mr. M.S.E. Wulffraat-Van Dijk en mr. V.M.M. van Amstel als leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2000. de griffier: de voorzitter van de meervoudige kamer : M.K.F. Kievit J. Ebbens Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage