Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9176

Datum uitspraak2000-11-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP99/2884
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een woonhuis is geschikt gemaakt voor bewoning door twee gezinnen. De gemeente neemt twee WOZ-beschikkingen. In geschil is of twee gedeelten zijn ontstaan die elk zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, alsmede de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarden. Voorts heeft de gemeente voor elk gedeelte aanslagen afvalstoffenheffing en rioolrechten opgelegd, waartegen meer dan een jaar voor het instellen van het beroep bezwaarschriften zijn ingediend. Het Hof voegt de beroepen inzake de WOZ-beschikkingen en de aanslagen en doet een tussenuitspraak waarbij wordt beslist dat het woonhuis uit twee zelfstandige gedeelten bestaat. Het Hof stelt daarbij de gemeente in de gelegenheid alsnog uitspraak te doen op de bezwaarschriften.


Uitspraak

Gerechtshof Amsterdam Kenmerk: P99/2884 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van A, B, C en D, allen wonende te Achterberg (gemeente Rhenen), belanghebbenden, tegen uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen, verweerder, alsmede het niet doen van uitspraak door verweerder op door belanghebbenden ingediende bezwaarschriften. 1. Loop van het geding Van belanghebbenden is op 8 september 1999 een beroepschrift ontvangen, dat is aangevuld bij brieven van 14 en 21 september 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraken van verweerder, gedagtekend 9 augustus 1999 en genummerd 3420 en 3421. De uitspraak met nummer 3420 heeft betrekking op de beschikking van verweerder van 12 december 1997, nr. 10264, waarbij de waarde van het object a-straat 2 te P is vastgesteld op ƒ 418.000. De uitspraak met nummer 3421 heeft betrekking op de beschikking van verweerder van 15 december 1997, nr. 10734, waarbij de waarde van het object a-straat 2A te P is vastgesteld op ƒ 327.000. Bij de bestreden uitspraken heeft verweerder de vastgestelde waarden gehandhaafd. In de aanvulling op het beroepschrift van 14 september 1999 is voorts aangevoerd dat verweerder geen uitspraak heeft gedaan op bezwaarschriften tegen aanslagen afval-stoffenheffing en rioolrechten. Het betreft hier bezwaarschriften, gedagtekend onder-scheidenlijk 9 maart 1998 en 7 juli 1998, welke als bijlagen bij de zojuist vermelde aanvulling zijn gevoegd en op onderscheidenlijk 10 maart 1998 en 10 juli 1998 door verweerder zijn ontvangen. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van verweerder en - naar het Hof begrijpt - tot vernietiging van de beschikkingen en tot gegrondverklaring van de zojuist genoemde bezwaarschriften. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert - naar het Hof begrijpt - tot bevestiging van zijn uitspraken en tot ongegrondverklaring van de zojuist genoemde bezwaarschriften. Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft afgezien van het inzenden van een conclusie van dupliek. A heeft bij brief van 30 mei 2000 nadere stukken ingediend. Verweerder heeft ter na te noemen zitting verklaard deze stukken eveneens te hebben ontvangen. Het Hof rekent ze tot de gedingstukken. Ter zitting van 4 augustus 2000 zijn belanghebbenden en verweerder verschenen. A heeft een pleitnota voorgedragen en deze met een bijlage overgelegd. Verweerder heeft van die bijlage kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten. Verweerder heeft vier formulieren met gegevens omtrent de inhoud van beschikkingen overgelegd. De wederpartij heeft daarvan kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten. Het Hof rekent alle tijdens de zitting over-gelegde stukken tot de gedingstukken. Na de zitting heeft het Hof belanghebbenden verzocht schriftelijke inlichtingen te verstrekken. Belanghebbenden hebben hierop gereageerd bij brieven van 9 en 29 augustus 2000. Verweerder heeft op deze brieven gereageerd bij brief van 19 september 2000. Het Hof rekent deze brieven tot de gedingstukken. Partijen hebben afgezien van een nadere mondelinge behandeling. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbenden zijn, ieder voor een vierde gedeelte, eigenaar van een perceel grond met daarop een vrijstaand woonhuis, schuur en tuin aan de a-straat te P (hierna: het woonhuis). A is gehuwd met B; zij bewonen met één of meer kinderen het gedeelte van het huis met nummer 2. Een zoon van dit echtpaar, C, is gehuwd met D; zij bewonen met hun kinderen het gedeelte van het huis met nummer 2A. Belanghebbenden hebben het woonhuis in 1993 gezamenlijk gekocht. De bouw van het huis is in 1994 voltooid. 2.2. De twee gedeelten waarin het huis is verdeeld zijn elk voorzien van onder meer een entree, een woonkamer, een keuken, een bad- of douchekamer, één of meer toiletten en een aantal slaapkamers. Beide gedeelten hebben een gelijke inhoud. Zij zijn van elkaar gescheiden door een tussenwand, welke op de begane grond is voorzien van een deur. Voorts bevat het huis enkele door de bewoners gezamenlijk gebruikte ruimten, te weten de centrale hal, de zolder en de meterkast. De zolder is alleen bereikbaar via het gedeelte met nummer 2. De oprit en de tuin worden eveneens gezamenlijk gebruikt. Het verbruik van gas, water en elektriciteit door de bewoners wordt aan hen gezamenlijk in één bedrag in rekening gebracht. 2.3. Het onder 1 genoemde bezwaarschrift van 9 maart 1998 is gericht tegen de aanslagen, vermeld op de aanslagbiljetten met de nummers 9700 15 0598294 en 9700 15 0598332. De aanslag(en) vermeld op het eerstgenoemde aanslagbiljet betreffen blijkens de brief aan het Hof van A van 9 augustus 2000 onroerende-zaakbelastingen. De aanslagen vermeld op het als tweede genoemde aanslagbiljet betreffen onroerende-zaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolrechten. Het onder 1 genoemde bezwaarschrift van 7 juli 1998 is gericht tegen de aanslagen, vermeld op de aanslagbiljetten met de nummers 9800 10 0662273 en 9800 10 0663399, voor zover die aanslagen betrekking hebben op onroerende-zaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolrechten. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil a. of het woonhuis voor de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) moet worden aangemerkt als één onroerende zaak (het standpunt van belanghebbenden), dan wel de gedeelten van het huis met de nummers 2 en 2A met toebehoren als afzonderlijke onroerende zaken zijn te beschouwen (het standpunt van verweerder); b. indien met betrekking tot het vorige geschilpunt het gelijk aan verweerder is, of verweerder bij de onder 1 genoemde beschikkingen de waarden van de afzonderlijke onroerende zaken op de juiste bedragen heeft vastgesteld; c. of de onder 2.3 omschreven aanslagen terecht zijn opgelegd. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken. 4.2. Belanghebbenden hebben tijdens de zitting het volgende aan hun stellingen toegevoegd. Het in de conclusie van repliek bedoelde overleg met E had als resultaat dat wij akkoord zijn gegaan met de door hem voorgestelde waarde van ƒ 600.000 voor het geheel, te verdelen in ƒ 300.000 per object. Hij maakte daarbij geen voorbehoud en stelde een volmacht te hebben van de gemeente Rhenen om afspraken te maken. Hij deelde mee ervoor te zullen zorgen dat het afgesprokene op schrift zou worden gesteld. Wij maken aanspraak op vergoeding van reiskosten per openbaar vervoer voor het bijwonen van de zitting. 4.3. Verweerder heeft tijdens de zitting het volgende aan zijn stellingen toegevoegd. E was niet gemachtigd om namens de gemeente Rhenen afspraken te maken met belanghebbenden. Hem was slechts gevraagd alsnog een taxatieverslag op te stellen als vervolg op het reeds verzonden verweerschrift. Ervan uitgaande dat toch een overeenkomst tot stand is gekomen, hield deze tevens in dat er twee objecten zijn. De twee woningen hebben alle voorzieningen en zijn afsluitbaar, met uitzondering van de zolder. Elke woning is slechts bijkomstig afhankelijk van voorzieningen in de andere woning. Niet gebleken is dat de klachten van belanghebbenden met betrekking tot de afval-stoffenheffing en de rioolrechten terecht zijn. Er zijn twee afzonderlijke objecten voor de afvalstoffenheffing. Van het totale waterverbruik is fictief 100 m³ toegerekend aan het object a-straat 2A. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Het Hof leest de onder 1 vermelde aanvulling op het beroepschrift zo, dat het beroep mede is gericht tegen het niet doen van uitspraak door verweerder op twee door belanghebbenden ingediende bezwaarschriften. Gelet op het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet had verweerder op die, onder 1 en 2.3 genoemde, bezwaarschriften uiterlijk op 10 maart 1999 onderscheidenlijk 10 juli 1999 uitspraak moeten doen. Ten tijde van de ontvangst van het beroepschrift waren de termijnen voor het doen van uitspraak derhalve verstreken. Een en ander geldt evenwel niet voor zover de bezwaarschriften waren gericht tegen aanslagen onroerende-zaakbelastingen, gelet op het bepaalde in artikel 241 van de Gemeentewet. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de AWB) is het niet tijdig doen van uitspraak gelijk te stellen aan het nemen van een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. Het Hof zal de voormelde bezwaarschriften dan ook mede in de beoordeling betrekken, behalve voor zover zij onroerende-zaakbelastingen betreffen. 5.2. Verweerder heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat de beslissing op het onder 3.a. omschreven geschilpunt mede van belang is voor de juistheid van de betwiste aanslagen afvalstoffenheffing en rioolrechten. Het Hof ziet daarin reden om het beroep tegen de onder 1 genoemde uitspraken van verweerder, alsmede het onder 5.1 bedoelde beroep tegen het niet doen van uitspraak door verweerder, voor zover het de afvalstoffenheffing en de rioolrechten betreft, gevoegd te behandelen. Verweerder heeft zich bereid verklaard alsnog uitspraak te doen op de eerder vermelde bezwaarschriften met inachtneming van ‘s Hofs oordeel omtrent het zojuist bedoelde geschilpunt. Dit brengt het Hof ertoe, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:20, eerste lid, van de AWB en de huidige stand van het geding, nu reeds in een tussenuitspraak zijn oordeel te geven met betrekking tot het geschilpunt onder 3.a., waarbij verweerder tevens in de gelegenheid wordt gesteld - met inachtneming van voormeld oordeel - alsnog uitspraak te doen. Na het doen van uitspraak door verweerder wordt de behandeling van het beroep voortgezet en volgt de eind-beslissing. 5.3. Op grond van artikel 16, onderdeel c, van de Wet WOZ wordt voor de toepassing van die wet als één onroerende zaak (object) aangemerkt een gedeelte van een eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Gelet op de onder 2.2 omschreven indeling van het woonhuis bestaat dit uit twee gedeelten die elk zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. De bewoners van het ene gedeelte zijn immers voor wat betreft essentiële voorzieningen zoals sanitair en kookgelegenheid niet afhankelijk van de bewoners van het andere gedeelte. Niet doorslaggevend is dat bijkomstig wel van zodanige afhankelijkheid sprake is, zoals bij het gebruik van de zolder en de meterkast. Tot elk van de te onderscheiden gedeelten van het huis behoort tevens een - vooralsnog niet nader bepaald - gedeelte van de door belanghebbenden gezamenlijk gebruikte tuin met oprit. Het Hof is derhalve van oordeel dat het woonhuis bestaat uit twee objecten in de zin van genoemd artikel 16, zodat verweerder terecht bij twee beschikkingen voor elk van die objecten een waarde heeft vastgesteld. 6. Beslissing Het Hof - gelast verweerder binnen een maand na de verzending aan partijen van deze uitspraak alsnog uitspraak te doen op de onder 1 en 2.3 genoemde bezwaarschriften van belanghebbenden, voor zover zij zijn gericht tegen aanslagen afvalstoffenheffing en rioolrechten, en van die uitspraak onverwijld mededeling te doen aan het Hof; - schorst de behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan. De uitspraak is gedaan op 28 november 2000 door mr. Onnes, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr Brands als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Genoemd lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan geen beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden worden ingesteld, aangezien de uitspraak nog geen eindbeslissing inhoudt.