Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8943

Datum uitspraak2000-11-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/00482
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Hof acht daadwerkelijke goederenstroom aanwezig. Omzetbelasting in rekening gebracht op facturen waaraan geen reële overeenkomsten tot levering ten grondslag hebben gelegen, kan niet in aftrek worden gebracht.


Uitspraak

99/00482 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van de fiscale eenheid X B.V. en A B.V. te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belas-ting-dienst Ondernemingen te P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 9 februari 1999, ingediend door B te Q als gemachtigde en aangevuld bij brief van 14 september 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de in-spec-teur, gedag-te-kend 22 januari 1999, be-tref-fende de aan belangheb-ben-de opge-leg-de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 30 april 1996. De naheffingsaanslag is opge-legd met dagtekening 29 oktober 1997 naar een bedrag van f 877.783 aan enkelvoudige belasting, met een administratieve boete van 100 percent, waarvan niets is kwijtgescholden. De inspecteur heeft deze boete ambtshalve tot nihil verminderd in verband met een strafrechtelijke vervolging en veroordeling van belanghebbende. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is het bedrag van de enkelvoudige belasting bij de be-stre-den uit-spraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en, primair, vernietiging van de naheffingsaanslag, subsidiair, vermindering van de naheffingsaanslag met het bedrag aan omzetbelasting dat door C B.V. aan belanghebbende in rekening is gebracht. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en conclu-deert uiteindelijk primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak, subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot f 549.626. Namens belanghebbende is met toestemming van de voorzitter van de meervoudige kamer een conclusie van repliek ingediend door haar gemachtigden D en E, advocaten te R. De inspecteur heeft daarop een conclusie van dupliek ingediend. Namens belanghebbende zijn bij brief van 22 augustus 2000 enige producties toegezonden welke ter na te noemen zitting zijn aangemerkt als bijlagen bij haar pleitnota. Ter zitting van 4 september 2000 zijn verschenen E voornoemd als gemachtigde, tot bijstand vergezeld van F, alsmede de inspecteur in de persoon van G, tot bijstand vergezeld van H. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota doen voordragen en overleggen; bij de pleitnota van de gemachtigde zijn bijlagen overgelegd. De inspecteur heeft kennis kunnen nemen van de door de wederpartij overgelegde bijlagen en heeft daarop kunnen reageren. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Van belanghebbende maken deel uit X B.V., een financierings- en houdstermaatschappij en haar 100%-dochtervennootschap A B.V. In het onderhavige tijdvak waren alle aandelen in X B.V. in handen van I Ltd. Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel stonden twee in land Z wonende directeuren van I Ltd. ook ingeschreven als statutaire directeuren van X B.V.. De dagelijkse leiding over X B.V. had J, die eveneens statutair directeur was. A B.V. drijft een handelsonderneming in computers en aanverwante artikelen. Enig directeur van A B.V. was (en is) J. 2.2.In het onderhavige tijdvak heeft A B.V. facturen ontvangen van C B.V. te S. Statutair directeur van C B.V. was K. De facturen maken melding van partijen geheugenchips (in de stukken ook aangeduid als ‘simms’, respectievelijk ‘simmen’). C B.V. heeft ter zake van deze geheugenchips facturen ontvangen van L B.V., welke op haar beurt facturen ontving van de in land W gevestigde vennootschap M Co. A B.V. factureerde de goederen welke op de aan haar uitgereikte facturen waren vermeld weer grotendeels aan de in land V gevestigde vennootschap N, een dochtervennootschap van I Ltd. Daarnaast heeft zij geheugenchips gefactureerd aan een viertal andere partijen. 2.3. De op de facturen van M Co. aan L B.V. in rekening gebrachte vergoeding bedroeg $ 18 per geheugenchip. Afgezien van de op de eerste factuur vermelde partijen bracht L B.V. aan C B.V. een prijs van (omstreeks) $ 372 per chip in rekening; C B.V. bracht aan A B.V. $ 395 per chip in rekening. A B.V. factureerde aan N $ 400 per chip. 2.4. C B.V. heeft op haar facturen aan A B.V. in totaal f 5.424.847 aan omzetbelasting in rekening gebracht aan belanghebbende. A B.V. heeft deze facturen voldaan en belanghebbende heeft de daarop vermelde omzetbelasting in haar aangiften over de maanden januari 1996 tot en met april 1996 in aftrek gebracht. Op de door A B.V. aan N uitgereikte facturen is het nultarief toegepast. Uit de maandaangiften van belanghebbende resulteerden aldus grote teruggaven. 2.5. Naar aanleiding van de gedane aangiften zijn controle-onderzoeken ingesteld bij belanghebbende en (door de Belastingdienst Ondernemingen te T) bij C B.V.. Vervolgens heeft de FIOD/Fiscale recherche te U een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek gaven de inspecteur aanleiding te veronderstellen dat belanghebbende deelnam aan een zogeheten carousselfraude. Het onderzoeksrapport (hierna: het rapport) behoort tot de gedingstukken. 2.6. Bij A B.V. is een factuur aangetroffen van I LTD./A B.V. waarop aan C B.V. ter zake van ‘Overname winkels X en Y, inventaris, goodwill’ een bedrag van f 2.250.000 , verhoogd met 17,5% BTW, in rekening is gebracht. 2.7. Blijkens het proces-verbaal V2-03, dat is opgenomen in het FIOD-rapport, heeft K als verdachte onder meer het volgende verklaard: “Noot verbalisanten: Wij delen verdachte mede dat hij mede verdacht wordt van overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zijnde het deelnemen aan een organisatie welke het doel heeft het plegen van misdrijven. Antwoord: “Als er inderdaad zo’n soort organisatie zou zijn geweest, dan ben ik hierin slechts gebruikt door J. Ik heb, op verzoek van J, enkel en alleen facturen uitgeschreven van C B.V. aan A B.V. voor de levering van simmen, omdat ik alleen op deze manier de twee winkels in X en Y in mijn bezit kon krijgen zonder hiervoor het benodigde bedrag van 2,5 miljoen gulden neer te hoeven tellen. In overleg met J zou er voor C B.V. $ 23 per simm tussen zitten. Deze $23 per simm is echter weer terugbetaald aan A B.V. ter voldoening van de facturen van 2,5 miljoen gulden voor de aankoop van de winkels. Het was de bedoeling dat volledige aankoop van de winkels terug betaald had moeten worden door deze handel in simmen en middels de verkoop van software die door A B.V. aangeleverd zou worden.” Noot verbalisanten: Wij tonen verdachte twee Emails tussen O en J, door ons gecodeerd 02 en 03 en vragen zijn reactie hierop. Antwoord: “Ik heb inderdaad van J te horen gekregen wat ik zou moeten zeggen als er vragen zouden komen van de belastingdienst. Ik moest zeggen dat ik de P van L B.V. BV op een beurs had ontmoet, het verhaal wat ik in eerste instantie in mijn eerste verklaring heb gezegd was hetgeen ik van J moest zeggen. Ik ben blij dat ik dit heb herroepen, want hetgeen in de Emails zou moeten staan kan mijn verhaal, wat ik in tweede instantie heb afgelegd, alleen maar bevestigen. Na de huiszoekingen heb ik nog contact gehad met J, hij baalde er stevig van dat er Emails waren meegenomen, omdat ze nogal belastend voor hem zouden kunnen zijn”. Vraag verbalisanten: Is het u bekend welke afspraken er onderling zijn gemaakt tussen J, O en de P-en van L B.V.? Antwoord: “Nee, hier weet ik niets van.” “Verder wil ik uitdrukkelijk verklaren dat ik blijf bij mijn eerder afgelegde verklaring, met name dat ik de facturen van L B.V. BV van J heb ontvangen. Vorige week heb ik hem nog gesproken, nadat hij door jullie verhoord was. Hij vertelde mij dat ik nergens bang voor hoefde te zijn, mij trof geen blaam en dat ik alles in zijn opdracht had gedaan. Dit zou hij ook tegen jullie hebben bevestigd. Ook wil ik nog toevoegen dat ik van Q van de belastingdienst te T te horen heb gekregen dat ik facturen uitgeschreven heb met BTW, zonder dat er geleverd is. Ik zou hierover een bekentenis hebben afgelegd. Verder zegt hij dat een groot aantal van de simmen niet is geleverd, het is derhalve een papieren verhaal. Dit bestrijd ik, ik heb in mijn vorige verklaring gezegd en bedoeld dat er geen leveringen van simmen van C B.V. aan A B.V. zijn geweest behoudens de eerste levering van 8000 simmen. Van J weet ik dat er echter wel leveringen van simmen zijn geweest, rechtstreeks van L B.V. aan A B.V.. Volgens mij is er niets verkeerd aan dat de facturering in dit geval dan via C B.V. loopt. Dit heeft niets te maken met een papieren verhaal, zoals door Q wordt gesteld.” 2.8. A B.V., J en K zijn door de rechtbank veroordeeld ter zake van, onder meer, strafbare gedragingen als bedoeld in artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). 2.9. De uit de maandaangiften van belanghebbende resulterende verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting, tot een totaal bedrag van f 4.547.064, zijn door de inspecteur niet gehonoreerd. Daarnaast heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag, gelijk aan het verschil tussen evenbedoeld bedrag en het onder 2.4. vermelde bedrag aan in rekening gebrachte voorbelasting. De daarbij opgelegde boete van 100% heeft hij ambtshalve tot nihil teruggebracht in verband met de strafrechtelijke veroordeling van A B.V.. 2.10. L B.V. heeft de door haar op facturen aan C B.V. vermelde omzetbelasting niet op aangifte voldaan. Zij biedt geen verhaal en haar uit land P afkomstige bestuurders hebben zich niet meer in Nederland laten zien. 3. Geschil In geschil is primair of de stroom van facturen tussen M Co., L B.V., C B.V., A B.V. en N betrekking heeft op reële transacties in geheugenchips, zoals belanghebbende verdedigt, dan wel op schijnhandelingen, zoals de inspecteur primair stelt. Voor het geval sprake is geweest van reële transacties als vorenbedoeld, is vervolgens in geschil of de desbetreffende geheugenchips aan A B.V. zijn geleverd door C B.V. - al dan niet op de voet van artikel 3, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) -, zoals belanghebbende verdedigt, dan wel of aan de door C B.V. uitgereikte facturen generlei prestatie van C B.V. jegens belanghebbende ten grondslag ligt, zoals de inspecteur subsidiair stelt. Voor het geval sprake is geweest van leveringen door C B.V. aan A B.V. is tenslotte in geschil of het niet naleven door L B.V. van haar fiscale verplichtingen op de voet van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) voor rekening van belanghebbende dient te komen, zoals de inspecteur meer subsidiair stelt en belanghebbende betwist. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. 4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde hieraan toegevoegd, zakelijk weergegeven: Naar wat ik heb vernomen van diens belastingadviseur houdt J thans via C B.V. 80% van de aandelen in A B.V. X B.V.. Die wijziging heeft plaatsgevonden op enig moment na het opleggen van de naheffingsaanslag. Wat in het proces-verbaal V2-03 vermeld staat over de leveringen van C B.V. aan A B.V. is de juiste verklaring van K. Zijn eerdere verklaringen op dat punt, opgenomen in V2-01 en V2-02, heeft hij teruggenomen. Belanghebbende wilde betere resultaten laten zien aan I LTD.. Daarom werden twee winkels van A B.V. verkocht aan C B.V.. C B.V. kon dit dan terugverdienen met de handel in chips. Het is mij niet bekend of er taxatierapporten zijn gemaakt van de winkels. De zakelijkheid van de transacties met de winkels is door de FIOD nooit ter discussie gesteld. Het is mij niet bekend of er schriftelijk iets is vastgelegd over de aflossing van de koopschuld. Ik baseer mijn kennis uitsluitend op de verklaringen van partijen in het FIOD-rapport. Wat er over de leveringen van geheugenchips tussen C B.V. en A B.V. is overeengekomen, is niet op papier gezet. Behalve de facturen en de betalingsbewijzen bestaat daar ook verder geen documentatie van. C B.V. heeft de van belanghebbende ontvangen omzetbelasting voldaan onder aftrek van de omzetbelasting die zij aan L B.V. verschuldigd werd. L B.V. was een plank-B.V. Of J betrokken was bij het weer activeren van L B.V. is mij niet bekend. Voor zover ik weet, zijn aan L B.V. wel degelijk naheffingsaanslagen opgelegd. N is een zustermaatschappij van X B.V.. Zij maken beide deel uit van het I LTD.-concern. Van M Co. is mij niets bekend. Met de verwijzing onder 4.3. van de conclusie van repliek doel ik op alle setjes facturen, genummerd 01-1 tot en met 01-11, die deel uitmaken van Bijlage 01 bij het FIOD-rapport. Over de cijfermatige conclusies van de inspecteur kan ik niets zeggen. 4.3. De inspecteur heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn stellingen toegevoegd: K is door de rechtbank veroordeeld tot 12 maanden onvoorwaardelijk. Hij is niet in hoger beroep gegaan. A B.V. en J hebben tegen hun veroordelingen hoger beroep aangetekend. Wat de overgelegde bijlagen betreft, merk ik op dat de prijzen binnen dezelfde maand verschillen. Bovendien heb ik mij laten vertellen dat er een grijs circuit bestaat met lagere prijzen. De conclusies in mijn pleitnota kan ik nog als volgt toelichten. Indien het Hof mijn primaire stelling volgt doch daarbij een uitzondering maakt voor de eerste twee facturen van L B.V., dan beroep ik mij ter zake van de desbetreffende transacties op de subsidiaire stelling. Indien het Hof mijn subsidiaire stelling volgt doch daarbij een uitzondering maakt voor de eerste factuur van L B.V. op grond van de verklaring van K dat de desbetreffende zaken door C B.V. zijn geleverd, dan beroep ik mij ter zake van de omzetbelasting over die zaken op de meer subsidiaire stelling. Als dit laatste mij niet baat, dan dient de naheffingsaanslag met f 189.377 te worden verminderd. Voorkoopfacturen zijn op zichzelf niet abnormaal, maar de tijdstippen van factureren, betalen en boekhoudkundige verwerking vertonen, over de hele keten bezien, structureel een ongebruikelijk patroon. Ik beschik niet over gegevens dat C B.V. aan haar belastingverplichtingen heeft voldaan. Aan L B.V. zijn, afgezien van de normale systeemaanslagen, geen naheffingsaanslagen opgelegd Het is mij niet bekend of BTW bij invoer is geheven. De door belanghebbende geclaimde teruggaaf is geweigerd. Ik zou moeten nakijken in welk stadium die zaak zich bevindt. 5. Beoordeling van het geschil 5.1.1. Op grond van de verklaringen en de documenten in het FIOD-rapport acht het Hof de stelling van belanghebbende aannemelijk dat in de keten die aanvangt met M Co. en eindigt met N daadwerkelijk sprake is geweest van een goederenstroom. 5.1.2. Hoewel aan de inspecteur moet worden toegegeven dat de verschillen tussen de aangegeven waarde, omschrijving en tariefcode bij invoer enerzijds en bij uitvoer anderzijds, twijfels oproepen omtrent de hoedanigheid van de gefactureerde goederen, acht het Hof zulks toch onvoldoende om aan te nemen dat de omschrijving van de goederen op de facturen aan en van A B.V. onjuist is. Het Hof kent in dit verband betekenis toe aan de omstandigheid dat op de facturen van A B.V. aan de afnemers R Ltd., S, T B.V., U B.V. en V B.V. - waarvan tussen partijen in confesso is dat zij geen deel uitmaakten van een caroussel - overeenkomstige goederenomschrijvingen zijn vermeld als op de facturen aan partijen die volgens de inspecteur wél deel uitmaakten van een caroussel. Niet onaannemelijk is veeleer dat, zoals belanghebbende oppert, de prijs en omschrijving op de invoerfacturen onjuist zijn geweest. 5.1.3. Op grond van het overwogene in 5.1.1. en 5.1.2. verwerpt het Hof de primaire stelling van de inspecteur. Het Hof zal er dan ook in het navolgende van uitgaan dat in voornoemde handelsketen sprake is geweest van leveringen van geheugenchips. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij haar aanbod tot getuigenbewijs, als vermeld onder 1.9. in haar pleitnota. 5.2.1. De inspecteur heeft gesteld, en tegenover de onvoldoende gemotiveerde betwisting door belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt dat J betrokken is geweest bij het opzetten van nieuwe activiteiten in de voormalige plank-B.V. L B.V., dat J economisch belanghebbende was bij C B.V., en dat hij feitelijk leidinggever was in C B.V. in die zin dat hij haar directeur K opdrachten kon geven. Het Hof baseert zich hierbij met name op de in het FIOD-rapport opgenomen e-mailberichten (bijlage 04-1 tot en met 04-14) en verklaringen (in het bijzonder V1-02, V1-03, G1-01, G2-01 en G3-01). Ook acht het Hof op grond van die e-mails en verklaringen bij gebreke van voldoende betwisting voldoende aannemelijk gemaakt dat J zoal niet leiding gaf aan dan toch tenminste op de hoogte was van de gehele keten van transacties tussen L B.V. en N, en dat hij rechtstreeks betrokken was bij het (doen) opstellen van de facturen en pakbonnen die C B.V. in haar administratie diende op te nemen. Het Hof kent geen betekenis toe aan de - niet nader gemotiveerde - stelling van belanghebbende dat J, voor zover hij bemoeienis had met L B.V., niet als directeur van belanghebbende kan hebben gehandeld. 5.2.2. Gelet op het in 5.2.1. overwogene voert de inspecteur naar ’s Hofs oordeel met juistheid aan dat het niet voor de hand ligt dat A B.V. in normale zakelijke verhoudingen bereid zou zijn C B.V. als leverancier tussen te schakelen aangezien zij de geheugenchips ook rechtstreeks van L B.V. had kunnen verkrijgen. 5.2.3. De geheugenchips zijn door L B.V. steeds afgeleverd aan het adres van A B.V., zulks met uitzondering van de eerste partij van 8000 geheugenchips waarvan de aflevering via het adres van C B.V. is gelopen. 5.2.4. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat C B.V. de geheugenchips op de voet van artikel 3, derde lid, van de Wet heeft geleverd aan belanghebbende, doch zij heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur op geen enkele wijze kunnen documenteren of anderszins aannemelijk maken dat er tussen C B.V. en A B.V. een overeenkomst strekkende tot levering van geheugenchips tot stand is gekomen Het enkele vóórkomen van facturen van C B.V. waarop geheugenchips zijn vermeld is hiervoor naar ’s Hofs oordeel, mede gezien in het licht van het in 5.2.1. overwogene, onvoldoende. Veeleer ligt in hetgeen door de inspecteur gesteld en aannemelijk is gemaakt, als overwogen in 5.2.1. tot en met 5.2.3., een aanwijzing dat het C B.V. en A B.V. niet was te doen was om leveringen van geheugenchips c.q. het aangaan van verplichtingen daartoe, maar veeleer om het opnemen van tot bewijs dienende bescheiden in hun beider administraties. Zulks vindt bijkomstig nog steun in de, naar de inspecteur stelt en het Hof aannemelijk acht, ongebruikelijke tijdstippen waarop de van de keten deel uitmakende partijen hun factureringen, betalingen en administratieve boekingen verrichtten. 5.2.5. Belanghebbende heeft tot haar verweer nog aangevoerd dat A B.V. verliezen dreigde te moeten rapporteren aan haar buitenlandse aandeelhouders, dat zij dit wilde voorkomen, dat zij C B.V. toen bereid heeft gevonden twee winkels tegen prijzen ver boven de boekwaarde van A B.V. over te nemen, en dat C B.V. ter compensatie hiervoor het recht verkreeg om geheugenchips van een bepaalde kwaliteit met een winstmarge van $ 23 aan belanghebbende te leveren. Het Hof acht deze verklaring weinig geloofwaardig. Indien ervan wordt uitgegaan dat C B.V. de winkels tegen normale zakelijke prijzen verwierf, valt immers op voorhand niet in te zien waarom belanghebbende haar zou bevoordelen door haar een zo substantieel deel van de kennelijk op de geheugenchips te behalen winstmarge te gunnen. Doch ook indien die verklaring op waarheid berust, levert zij geen steekhoudend verweer op. De gestelde resultaatverbetering en compensatie konden immers evengoed worden bewerkstelligd door het uitwisselen van facturen zonder dat daaraan overeenkomsten tot levering ten grondslag liggen. 5.2.6. Op grond van hetgeen is overwogen in 5.2.1. tot en met 5.2.5. is het Hof van oordeel dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de facturen van C B.V. aan A B.V. geen reële overeenkomsten tot levering van geheugenchips door C B.V. aan A B.V. ten grondslag hebben gelegen, doch dat C B.V. en A B.V. op instigatie van J in wezen zijn overeengekomen deze facturen - los van iedere reële levering tussen beide vennootschappen of reële verplichting daartoe - op te stellen en in hun administratie op te nemen. De motieven van partijen kunnen daarbij in het midden blijven. 5.2.7. Het Hof ziet geen reden een uitzondering te maken voor de (dozen met) geheugenchips die bij C B.V. opgeslagen hebben gelegen. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot deze partij een overeenkomst tot levering tussen C B.V. en belanghebbende tot stand is gekomen; uit de verklaringen van K valt het tegendeel niet af te leiden, aangezien daarin naar ’s Hofs oordeel niet wordt gedoeld op hetgeen is overeengekomen maar op het feitelijke verloop van afleveringen en factureringen. 5.2.8. Op grond van het overwogene onder 5.2.1. tot en met 5.2.7 volgt het Hof de inspecteur in diens subsidiaire stelling; de door de inspecteur gestelde formele gebreken in de facturen kunnen buiten beschouwing blijven. Ook de meer subsidiaire stelling en het in dat kader gedane bewijsaanbod behoeven geen behandeling. Het Hof zal evenwel, alvorens in deze zin te beslissen, ingaan op de (overige) formele verweren van belanghebbende. 5.3.1. Nu de inspecteur het volledige FIOD-rapport in het geding heeft gebracht, kan niet worden gezegd dat belanghebbende in haar bewijspositie is geschaad. De stelling van belanghebbende dat de belastingdienst geen bijdrage heeft geleverd aan een juiste en rechtvaardige belastingheffing voor belanghebbende is, wat er van die stelling zij, niet relevant voor de beoordeling van dit geschil. 5.3.2. Aan het voorwaardelijke bewijsaanbod van belanghebbende, zoals zij dat heeft gedaan onder 1.6. van haar pleitnota, gaat het Hof voorbij aangezien het zijn beslissing baseert op - naar zijn oordeel - door de inspecteur aannemelijk gemaakte stellingen waartegen belanghebbende zich in het geding heeft kunnen verweren en niet op enig bewijsvermoeden waardoor belanghebbende zich wellicht achteraf in haar bewijspositie benadeeld kon achten. Voor zover belanghebbende met het voorwaardelijk bewijsaanbod onder 2.1. van haar conclusie van repliek nog iets anders heeft bedoeld dan het evengenoemde bewijsaanbod in de pleitnota, gaat het Hof daaraan voorbij als onvoldoende gespecificeerd. 5.3.3. Aan het aanbod om K als getuige te horen, als gedaan onder 1.18. in de pleitnota van belanghebbende, gaat het Hof voorbij omdat het uitgaat van de juistheid van de daar ten bewijze aangeboden stelling dat de in de facturen beschreven geheugenchips daadwerkelijk aan belanghebbende zijn geleverd. 5.3.4. Nu het Hof, anders dan wordt verondersteld onder 2.3. in de pleitnota, niet van oordeel is dat het feitelijke vervoer van de geheugenchips (op zichzelf beschouwd reeds) een rechtstreekse levering impliceert, passeert het Hof het aldaar onder die veronderstelling gedane aanbod om K en J als getuigen te horen. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de inspecteur. De uitspraak is vastgesteld op 8 november 2000 door mrs. Bijl, voor-zit-ter, Den Boer en Van Hilten, leden van de belas-ting-kamer, in tegen-woor-dig-heid van mr. Trippert als grif-fier. De beslissing is op die datum ter open-bare zit-ting uit-ge-sproken. De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.