Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8939

Datum uitspraak2000-12-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200153500
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer 1100515900 datum uitspraak 5 december 2000 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 28 april 2000 in de strafzaak tegen NN4, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 24 oktober 2000 en 21 november 2000. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. 3. Verweren Acht verdachten zijn terzake van het misdrijf van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht door de politierechter te Dordrecht op 28 april 2000 tot straf veroordeeld. Het openbaar ministerie heeft in alle zaken hoger beroep ingesteld. De raadsman, mr. E.Th. Hummels, heeft in hoger beroep alle verschenen verdachten bijgestaan en is door alle niet verschenen verdachten uitdrukkelijk gemachtigd om namens hen de volledige verdediging te voeren. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de raadsman in alle zaken dezelfde verweren heeft willen voeren. 4. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging 4.1 De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging wegens strijd met het subsidiariteitsbeginsel. De raadsman voert hiertoe aan dat toepassing van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht in het onderhavige geval niet voor de hand ligt. De politie had de zaak anders kunnen aanpakken door bijvoorbeeld de verdachten uit de kranen en heistellingen te halen en weg te dragen. De raadsman acht het openbaar ministerie evenzeer niet ontvankelijk in zijn vervolging omdat het openbaar ministerie in casu een selectief vervolgingsbeleid heeft gevoerd. De raadsman voert hiertoe aan, dat het openbaar ministerie bij het onlangs afsluiten van de Nederlandse wegen door vrachtwagenchauffeurs niet tot vervolging is overgegaan en ook bij acties van Green Peace niet tot vervolging overgaat. 4.2 Het hof stelt voorop dat artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekent met betrekking tot de vraag of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Dat betekent dat de rechter niet mag treden in de opportuniteit van de vervolging en dat hij de door het openbaar ministerie gemaakte belangenafweging heeft te respecteren, behoudens wanneer het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van beginselen van een goede procesorde. 4.3 Het openbaar ministerie heeft op de voet van het bepaalde in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid van vervolging af te zien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Een reden om van vervolging af te zien kan gelegen zijn in de omstandigheid dat ingrijpen van de strafrechter ontijdig is of de goede gang van een besluitvormingsproces verstoort of een (ernstig) gevaar oplevert voor de openbare orde vanwege een dreigende escalatie van een (groot- schalig) maatschappelijk conflict. Een reden om juist wel te vervolgen kan gelegen zijn in de omstandigheid dat met het oog op een juiste normhandhaving een uitspraak van de strafrechter over de wederrechtelijkheid of de strafwaardigheid van een bepaalde, aan de verdachte verweten, gedraging gewenst is of verband houden met de aard of de omvang van de schade die door de benadeelde partij is geleden. Beantwoording van de vraag of zich een aan het algemeen belang ontleende grond voordoet is binnen de hiervoor geschetste grenzen voorbehouden aan het openbaar ministerie. 4.4 Door de raadsman van de verdachte is slechts aangevoerd dat bij een actie als het onlangs afsluiten van de Nederlandse wegen door vrachtwagenchauffeurs of bij acties van Green Peace niet tot vervolging is overgegaan. Aangenomen al dat deze stelling van de raadsman juist is, hetgeen het hof thans niet kan overzien, kan dat enkele feit geenszins de conclusie dragen dat door het openbaar ministerie een selectief vervolgingsbeleid is gevoerd. Zo staat niet vast dat bij die acties een vordering of bevel als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is gedaan c.q. gegeven. In de tweede plaats heeft de raadsman van de verdachte niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat die acties voor wat betreft de aanwezigheid van aan het algemeen belang ontleende gronden om van vervolging af te zien vergelijkbaar zijn. Ook anderszins zijn in de onderhavige zaak geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van willekeur van de kant van het openbaar ministerie. 4.5 De vraag of de politie de zaak niet anders heeft kunnen aanpakken door bijvoorbeeld de verdachten uit de kranen en heistellingen te halen en weg te dragen heeft betrekking op het optreden van de politie en niet van het openbaar ministerie. De politie heeft er in de gegeven omstandigheden - de bezetting van het bouwterrein duurde al enige uren voort - voor gekozen om te vorderen dat de actievoerders uit de kranen en de heistellingen moesten komen en vervolgens het bouwterrein moesten verlaten. Die keuze, en de daaraan ten grondslag gelegen afweging van belangen door de politie in het kader van de hun op de voet van artikel 2 van de Politiewet opgedragen taak om te zorgen voor daadwerkelijke handhaving van de openbare orde, is niet van dien aard dat zij in redelijkheid het openbaar ministerie aanleiding had behoren te geven om, nadat gebleken was dat door de actievoerders aan die vordering geen gevolg was gegeven, van vervolging af te zien. Door een vordering als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht te doen heeft de politie de actievoerders immers nog de gelegenheid willen bieden vrijwillig het bouwterrein te verlaten. De actievoerders hebben, toen de vordering om het bouwterrein te verlaten door de politie eenmaal was gedaan en zij door middel van hun bezettingsactie al de nodige aandacht op de in hun ogen ernstige maatschappelijke problematiek hadden gevestigd, bewust ervoor gekozen om de kranen en heistellingen bezet te houden en daarmede schade toe te brengen aan de opdrachtgever en/of uitvoerder van het project en aldus het risico genomen nadien strafrechtelijk voor hun gedragingen aansprakelijk te worden gesteld. Het openbaar ministerie heeft juist deze gedraging - het niet voldoen aan de vordering om het bouwterrein te verlaten - vervolgbaar geacht en heeft daartoe volgens het hof ook in redelijkheid kunnen besluiten. 5. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 6. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 7. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. 9. Beroep op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid 9.1 De raadsman van de verdachte heeft - subsidiair - een beroep gedaan op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. De raadsman voert hiertoe aan dat de verdachte vond dat zij handelde voor een goede zaak en dat de verdachte moet worden gezien als een klokkenluider van ernstige maatschappelijke problematiek. 9.2 De rechtvaardiging van verdachtes handelen is kennelijk gelegen in het streven een doel van hoger orde te bereiken, te weten het belemmeren van de aanleg van de zogenaamde Betuweroute. Een dergelijk verweer heeft in ons Nederlandse strafrecht alleen dan kans van slagen indien geen andere (legale) wegen hebben opengestaan om dit doel te bereiken. Uit hetgeen door de raadsman feitelijk is aangevoerd, kan slechts worden afgeleid dat de (legale) wegen die voor de verdachte openstonden niet het gewenste resultaat zouden hebben opgeleverd. Deze omstandigheid alleen evenwel kan niet tot gevolg hebben dat aan verdachtes handelen de materiële wederrechtelijkheid ontbrak. Ook de mogelijke onvolledigheid en/of gebrekkigheid van het besluitvormingsproces inzake de Betuweroute, waaromtrent de Algemene Rekenkamer op 15 juni 2000 het rapport "Beleidsinformatie Betuweroute" heeft uitgebracht (kamerstukken vergaderjaar 1999-2000, 27 195, nr. 2), in het bijzonder voor zover in dat rapport wordt geconcludeerd dat geen evenwichtige integrale afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden (blz. 53), brengt niet mee dat de wederrechtelijkheid van verdachtes handelen in een ander perspectief moet worden bezien. 10. Beroep op overmacht 10.1 De raadsman van de verdachte heeft tenslotte nog een beroep gedaan op overmacht in de zin van overmacht "sui generis". "Er is - zo betoogt de raadsman - een overmacht die mijn cliënt ertoe bracht dit te doen". Nu de raadsman van de verdachte heeft gesteld dat het niet gaat om overmacht in de zin van psychische overmacht of noodtoestand, begrijpt het hof dit beroep op overmacht aldus dat verdachte, zich geconfronteerd wetend met een onvolledig en gebrekkig besluitvormingsproces, als enige mogelijkheid die resteert om daarvoor aandacht te vragen de bezetting van het bouwterrein openstond. Het verschil met het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid is dan daarin gelegen dat de rechtvaardiging van verdachtes handelen niet zo zeer gelegen is in het streven een doel van hoger orde te bereiken als wel in de gewetensnood die de verdachte ertoe bracht te handelen zoals zij heeft gedaan. 10.2 Ook dit verweer kan volgens het hof niet slagen. Een belangrijk kenmerk van een democratische samenleving is dat een politiek en bestuurlijk besluitvormingsproces niet plaatsvindt zonder dat aan belanghebbenden gelegenheid wordt geboden tegen de voorgestelde besluiten bezwaren in te brengen. Wanneer eenmaal een besluitvormingsproces is afgerond en, zoals in casu, door derden in uitvoering is genomen, levert gewetensnood alleen geen voldoende rechtvaardiging op voor een op zich zelf strafbare belemmering van dat proces van uitvoering. Burgers die zich uit gewetensnood genoodzaakt voelen dat proces van uitvoering te belemmeren, zullen de consequentie onder ogen moeten zien dat, indien verder aan alle daarvoor in het recht gestelde voorwaarden is voldaan, de strafrechter een schuldigverklaring, mogelijk gevolgd door oplegging van een straf of maatregel, zal uitspreken. 11. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 12. Strafmotivering 12.1 De verdachte is in eerste aanleg terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van f 750,00,-- met aftrek van voorarrest volgens de maatstaf waarbij de tijd tot aan de zitting in voorarrest doorgebracht wordt gesteld op f 750,00,-- met opheffing van de voorlopige hechtenis en met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [NAAM] en [NAAM] in hun vordering. 12.2 De advocaat-generaal mr. Renckens heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan een week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren in hun vordering. 12.3 Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. 12.4 Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft, nadat zij -samen met andere actievoerders- een bouwterrein had betreden waartoe haar de toegang op een voor haar kenbare wijze was verboden en vervolgens in een kraan was geklommen welke zich op dat bouwterrein bevond, niet voldaan aan de vordering van een inspecteur van politie om uit de kraan te komen en het bouwterrein te verlaten. Op deze wijze heeft de verdachte niet alleen een aan haar door het bevoegde gezag gegeven bevel niet nageleefd, maar voorts ook de personen die op het bouwterrein met behulp van de zich op dat bouwterrein bevindende kraan hun werkzaamheden wilden uitoefenen gehinderd. 12.5 De verdachte heeft weloverwogen gekozen voor een zogenaamde directe actie, te voeren nadat het besluitvormingsproces omtrent de aanleg van de Betuweroute waartegen de actie zich richtte, was afgerond. Dat besluitvormingsproces had op democratische wijze plaatsgevonden en was getoetst aan de (juridische) eisen waaraan besluiten volgens de wet moesten worden getoetst. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte heeft getracht met in een democratische samenleving beschikbare legale middelen dat besluitvormingsproces te beïnvloeden en om te buigen in de door de verdachte gewenste zin. Dat traject is doelbewust overgeslagen. Achteraf gebleken gebreken of onvolledigheden met betrekking tot dat besluitvormingsproces, zoals die in het rapport van de Algemene Rekenkamer zijn beschreven, maken acties als de onderhavige volgens het hof niet minder strafwaardig, indien doelbewust is afgezien van het gebruik van legale middelen om die gebreken en onvolledigheden tijdig aan het licht te brengen. De door de verdediging gekozen opstelling acht het hof ook over het geheel genomen weinig geloofwaardig. Met het oog op de rechtvaardiging van de gevoerde directe actie wordt steun gezocht bij een rapport van een bij een democratische samenleving behorend controleorgaan, te weten de Algemene Rekenkamer, terwijl voordien vanwege het gebrek aan vertrouwen in diezelfde democratische samenleving andere daartoe behorende organen volledig werden genegeerd. Door het niet opvolgen van een door de politie gedane vordering om het bouwterrein te verlaten, heeft de verdachte bewust het openbaar gezag aangetast en voorts de kans aanvaard dat voor de opdrachtgever en/of uitvoerder (omvangrijke) schade zou ontstaan doordat de werknemers hun werkzaamheden op dat terrein die dag niet zouden kunnen uitoefenen. 12.6 Door het opleggen van een korte vrijheidsbenemende straf wordt volgens het hof de onrust die door het onderhavige feit in de maatschappij is ontstaan en de (omvangrijke) schade die dit feit voor de benadeelden heeft opgeleverd op de meest passende wijze vereffend. De geldboete van f 750,00, die de politierechter heeft opgelegd, is in de visie van het hof in deze zaak te weinig punitief. Ten opzichte van de vrijheidsstraf heeft de straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte een aantal aanmerkelijke voordelen. Bezien vanuit de maatschappij betekent het moeten verrichten van deze straf een wijze van vereffening waarbij de verdachte tegenover de ontstane onrust en de veroorzaakte schade een tegenprestatie moet leveren. De werkzaamheden die moeten worden verricht komen voorts ten goede aan diezelfde maatschappij. Bij de keuze van de werkzaamheden kan aansluiting worden gezocht bij het door de verdachte begane strafbare feit. Verrichting van de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte, tenslotte, levert slechts vrijheidsbeperking en geen vrijheidsbeneming op, met als gevolg dat verdachtes ontwikkeling c.q. opleiding niet onnodig in gevaar wordt gebracht. Gezien het feit dat in het kader van de gevoerde actie door de verdachte verder geen geweld is gebruikt en gelet op genoemde aanmerkelijke voordelen van de straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte ten opzichte van de vrijheidsstraf, dient de door het hof overwogen vrijheidsstraf door deze (taak)straf te worden vervangen. Nu de verdachte evenwel geen aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte heeft gedaan, kan deze straf niet worden opgelegd. 12.7 Alle verdachten verdienen volgens het hof dezelfde straf, te weten acht dagen gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat door die straf de onrust die door het onderhavige feit in de maatschappij is ontstaan en de schade die dit feit voor de benadeelden heeft opgeleverd, op de meest passende wijze wordt vereffend. De anoniem gebleven verdachten, zoals NN4, hebben die acht dagen reeds tijdens het voorarrest uitgezeten. 12.8 Het hof zal een zwaardere straf opleggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. De aanleiding voor die zwaardere straf is in de eerste plaats gelegen in de omstandigheid dat het hof de ernst van het feit kennelijk anders waardeert dan de advocaat-generaal. Gelet op de principiële opstelling van de actievoerders en het ontbreken van justitiële documentatie bij het overgrote deel van hen acht het hof een voorwaardelijke straf weinig zinvol. Een dergelijke straf alleen zal de verdachte, zo verwacht het hof, er niet van weerhouden om opnieuw een directe actie als de onderhavige te gaan voeren. Het hof heeft voorts rekening gehouden met het feit dat de anoniem gebleven verdachten reeds hun gehele straf tijdens het voorarrest hebben ondergaan. Een straf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, zou de indruk kunnen doen postvatten dat die verdachten te lang in voorarrest hebben gezeten, hetgeen volgens het hof niet het geval is. Gelijkheid van strafoplegging heeft het hof als uitgangspunt aangehouden. 13. Ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partijen 13.1 [NAAM] en [NAAM] gevestigd aan respectievelijk [ADRES] en [ADRES], hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het geding over deze strafzaak en hebben in eerste aanleg een vordering ingediend tot vergoeding van -tengevolge van het tenlastegelegde feit- geleden schade tot een bedrag van f 75.000,00. De politierechter heeft de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard in hun vordering. De benadeelde partijen hebben zich bij brief van 17 oktober 2000 in hoger beroep opnieuw gesteld tot een bedrag van f 75.000,00. 13.2 Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partijen, om redenen als uiteengezet ter terechtzitting van het hof van 24 oktober 2000, niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn in hun vordering en deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft moeten maken in verband met diens verdediging tegen die vordering, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. 14. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT (8) DAGEN. Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, zodat de opgelegde straf reeds is tenuitvoergelegd. Verklaart de benadeelde partijen [NAAM] en [NAAM] niet-ontvankelijk in hun vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten die de verdachte in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door mrs. Von Brucken Fock, Bijloos en Van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2000.