Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8873

Datum uitspraak2000-12-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830202-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 19.830202-00 uitspraak dd.: 6 december 2000 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN / STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats verdachte] thans verblijvende in P.I. De Grittenborgh te Hoogeveen. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2000. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. van der Roest, advocaat te Emmen. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 07 september 2000 te Nieuw-Dordrecht, gemeente Emmen, als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Klazienaveensestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien hij onder meer - heeft gereden onder invloed van alcoholhoudende drank en/of - zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of - met dat door hem bestuurde motorrijtuig is gebotst of aangereden tegen een of meer voor hem, in dezelfde richting als hij, over die weg rijdende fietsers, waardoor een ander, te weten (een van) die fietser(s) (genaamd [naam slachtoffer], werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 6 Wegenverkeerswet 1994 art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 2. hij op of omstreeks 07 september 2000 te Nieuw-Dordrecht, gemeente Emmen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Klazienaveensestraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, - terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander, te weten [naam eerste slachtoffer], was gedood, althans letsel was toegebracht en/of aan een ander, te weten [naam tweede slachtoffer], letsel en/of schade was toegebracht en/of - terwijl daardoor, naar hij wist, of redelijkerwijs moest vermoeden, een of meer anderen, te weten [namen slachtoffers], aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd(en) achtergelaten; art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 1. hij op 07 september 2000 te Nieuw-Dordrecht, gemeente Emmen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Klazienaveensestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij roekeloos is geweest, aangezien hij onder meer - heeft gereden onder invloed van alcoholhoudende drank en - met dat door hem bestuurde motorrijtuig is gebotst of aangereden tegen een voor hem, in dezelfde richting als hij, over die weg rijdende fietser, waardoor een ander, te weten die fietser (genaamd [naam slachtoffer], werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; 2. hij op 07 september 2000 te Nieuw-Dordrecht, gemeente Emmen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Klazienaveensestraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, - terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander, te weten [naam eerste slachtoffer], letsel was toegebracht en aan een ander, te weten [naam tweede slachtoffer], schade was toegebracht en - terwijl daardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander, te weten [naam eerste slachtoffer], aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het sub 1 en sub 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. VERWERPING BEWIJSVERWEER Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte betoogd dat er een niet te verwaarlozen en ook niet uit te sluiten mogelijkheid is dat een derde de auto van verdachte heeft gepakt, het ongeval heeft veroorzaakt en daarna de auto heeft teruggereden naar de woning van verdachte. Hieromtrent wordt het volgende overwogen: De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid dat een derde de auto van verdachte heeft bestuurd ten tijde van het ongeval voldoende wordt uitgesloten door de bewijsmiddelen. Immers: - Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij op donderdagavond 7 september in shoarma- zaak [naam zaak] in Klazienaveen is geweest. - [naam getuige] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij 7 september 2000 omstreeks 20.00 uur naar shoarma-zaak [naam zaak] is gegaan en aldaar de verdachte tegenkwam. Ook verklaarde hij: "Gezien de hoeveelheid glazen Cola-Berenburg die [naam verdachte] leeg dronk, vond ik het niet verantwoord dat hij met zijn eigen auto naar huis ging. Ik heb tegen [naam verdachte] gezegd dat ik hem wel naar huis zou brengen. [naam verdachte] wilde dit niet. Ik heb meerdere keren tegen [naam verdachte] gezegd dat ik hem wel naar huis zou brengen. [naam verdachte] bleef er echter bij dat hij zelf in zijn eigen auto naar huis wilde (...) [naam verdachte] heeft vervolgens de shoarma-zaak rond 21.00 uur verlaten." - De verdachte heeft verklaard dat hij op gegeven moment in zijn auto via de Mr. Ovingstraat richting Nieuw- Dordrecht is gereden. - Op de in het dossier aanwezige plattegrond blijkt dat de weg van Klazienaveen naar Nieuw-Dordrecht Vastenow is genaamd en dat deze overgaat in de Klazienaveensestraat. - [naam getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij 21.15 uur uit Zwartemeer is vertrokken en via de mr Ovingstraat en Vastenow richting Nieuw-Dordrecht is gereden en dat hij op de mr Ovingstraat zag dat er achter hem een auto behoorlijk slingerend over de weg reed, dat die auto ook slingerend over de Vastenow reed en dat die auto de Klazienaveensestraat op reed. Verder heeft [naam getuige] verklaard dat de kleur van de auto metalic brons was, dat de auto een schuin aflopende achterkant had, de auto geen kofferbak had en ongeveer zo groot was als zijn eigen auto (een Ford Escort). - Uit de foto's die zich in het dossier bevinden blijkt dat de auto van verdachte voldoet aan de door [naam getuige] opgegeven omschrijving. - [naam verbalisant] heeft verklaard dat hij de door [naam getuige] opgegeven route is nagereden en dat toen bleek dat de afstand tussen diens woning in Z en het punt waarop deVastenow overgaat in de Klazienaveensestraat (in geval de maximumsnelheid werd aangehouden) in negen en een halve minuut kan worden afgelegd. [naam verbalisant] heeft verklaard dat hij op 7 september 2000 om 21.28 uur opdracht van de meldkamer kreeg om naar Nieuw-Dordrecht te gaan, alwaar op de Klazienaveensestraat een ongeval had plaatsgevonden. - Uit het vergelijkend glasonderzoek blijkt dat de glassplinter, aangetroffen op de eetkamertafel in de woning van verdachte op de onderzochte kenmerken overeenkomt met het monster glas van de binnenzijde van de voorruit van de auto van verdachte. Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat het tijdsverloop tussen het tijdstip van het ongeval en het moment waarop verdachte in zijn woning met zijn echtgenote belde (21.33 uur) te kort was om de afstand tussen de Klazienaveensestraat en de woning van de verdachte te overbruggen, overweegt de rechtbank dat tussen bedoelde tijdstippen meer dan vijf minuten (waarschijnlijk acht minuten) heeft gezeten. Dat tijdsverloop is voldoende om de bedoelde afstand af te leggen. Uit de verklaring die is afgelegd door [namen getuigen] blijkt immers dat voor het overbruggen van de afstand tussen de woning van de verdachte en de plaats van het ongeval per auto ongeveer 1 minuut nodig is. Uit de stukken uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is voorts niet gebleken dat verdachte met een zodanige omweg naar huis is gereden dat hij vijf minuten of langer over de bedoelde afstand heeft gedaan. De mogelijkheid dat dat het geval zou zijn wijst de rechtbank als uiterst onwaarschijnlijk van de hand. Derhalve verwerpt de rechtbank dit verweer. KWALIFICATIES Het bewezene levert respectievelijk op: Sub 1: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl daardoor een ander werd gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Sub 2: Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994. STRAFBAARHEID De rechtbank acht verdachte te dezer zake strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Bij dit ongeval is een 12-jarig meisje om het leven gekomen. Het slachtoffer voerde verlichting. Zij fietste naast haar zus. De rechtbank is van oordeel dat het ongeval volledig te wijten is aan het gedrag van verdachte. Verdachte is na het ongeval doorgereden. Hij heeft zich niet bekommerd om het lot van het slachtoffer en haar zus, die eveneens ten val is gekomen. Verdachte was ten tijde van het ongeval zwaar onder invloed van alcohol. Na zijn aanhouding, de volgende dag, is hij onderworpen aan een ademanalyse. Die wees uit dat hij ongeveer 12 uur na het ongeval nog tweemaal boven de norm zat om een voertuig te mogen besturen, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij na thuiskomst de avond ervoor, niets meer heeft gedronken. Verdachte heeft ook verklaard dat hij dronken was die avond. Naar eigen zeggen heeft hij tussen 16.00 uur en 21.00 uur in een horecagelegenheid 10 tot 15 glazen cola-beerenburg gedronken en is hij daarna in zijn auto gestapt. Ook had verdachte medicijnen gebruikt die - zeker in combinatie met alcohol - de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden Verdachte heeft verklaard dat hij wel vaker onder invloed van alcohol zijn auto bestuurde, soms wel enkele keren per week. Zijn echtgenote heeft hem ettelijke keren gewaarschuwd dit niet te doen en hem gewezen op de gevaren van zijn gedrag. Verdachte heeft deze waarschuwingen steeds in de wind geslagen en was naar eigen zeggen ook te eigenwijs om een taxi te nemen. Op de fatale dag is verdachte 's middags van huis vertrokken om iets te eten en, zoals hij dit zelf formuleerde, 'zich klem te zuipen'. Een getuige heeft verklaard dat toen verdachte rond 21.00 uur vanuit de horecagelegenheid wilde vertrekken, hij hem meerdere malen heeft aangeboden hem thuis te brengen, maar dat verdachte dat niet wilde. Het bovenstaande toont aan dat verdachte ervan blijk heeft gegeven totaal onverschillig te staan ten opzichte van de gevaren waaraan hij zijn medeweggebruikers blootstelde door zich telkenmale onder invloed van alcohol in het verkeer te begeven. Zijn gedrag op de fatale dag moet als roekeloos worden bestempeld. Verdachte treft een zeer ernstig verwijt. Het leed dat verdachte heeft toegebracht aan de nabestaanden is enorm en vraagt om vergelding. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank mede in beschouwing genomen dat de wetgever medio 1998 de maximumstraf voor verkeersdelicten die onder invloed van alcohol zijn gepleegd, drastisch heeft verhoogd. Uit de kamerstukken blijkt dat de wetgever hiermee gehoor heeft willen geven aan de roep vanuit de maatschappij om hogere straffen op te leggen bij dit soort delicten en aldus de rechter meer ruimte heeft willen geven om de mate van schuld van een verdachte in de strafmaat tot uitdrukking te brengen. Voorts heeft de rechtbank mee laten wegen dat verdachte nauwelijks enig berouw heeft getoond van hetgeen hij teweeg heeft gebracht. Ook in detentie lijkt de ernst van het gebeuren nog niet tot hem te zijn doorgedrongen. Verdachte is meer bezorgd over de gevolgen die zijn daad voor hemzelf heeft, dan dat hij zich bekommert om het leed van de nabestaanden. En ook thans nog bestaan er geen aanwijzingen dat verdachte serieus gemotiveerd is om zich te laten behandelen voor zijn jarenlange alcoholverslaving. De kans op recidive is dan ook zeker aanwezig. De rechtbank is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel, dat in dit geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf van de hierna te vermelden duur. MOTIVERING ONTZEGGING RIJBEVOEGDHEID De rechtbank is voorts van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden opgelegd. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de navolgende overwegingen: - Het betreft hier een zeer ernstig geval, waarbij de verkeersveiligheid in hoge mate is betrokken. - Op grond van de omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportage moet ernstig worden gevreesd dat verdachte zich opnieuw aan soortgelijke delicten zal schuldig maken. MOTIVERING BIJKOMENDE STRAF De rechtbank acht het hierna te vermelden inbeslaggenomen voorwerp vatbaar voor de op te leggen bijkomende straf van verbeurdverklaring, aangezien blijkens gedane opgave dit voorwerp aan verdachte toebehoort en het een voorwerp is met behulp waarvan de feiten zijn begaan. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN: De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 27, 33, 33a, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT: verklaart bewezen, dat het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan; stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld; verklaart verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: een gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaar; ontzegt veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 jaren; beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart verbeurd het navolgende in beslag genomen voorwerp: 1 personenauto, merk Toyota Corolla, kleur grijs, kenteken [kentekennummer]; Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mrs. H. Wolthuis en J.D. den Hartog, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Werff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 6 december 2000.-