Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8351

Datum uitspraak2000-08-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersWL.20.000144.00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.0001444.00 uitspraakdatum: 15 augustus 2000 tegenspraak; GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 22 april 1999 in de strafzaken onder parketnummers 01/022067-98 en 02/070384-98 (TUL) tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum], thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam en plaats]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. De verdachte is niet verschenen ter terechtzitting in eerste aanleg, terwijl zich bij de processtukken in eerste aanleg, geen afstandsverklaring bevindt. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte één dag voor de terechtzitting in eerste aanleg gedetineerd is geraakt en dat niet tijdig transport kon worden geregeld. Het hof leidt uit de omstandigheid dat verdachte zijn advocaat uitdrukkelijk heeft gemachtigd, hem ter terechtzitting te vertegenwoordigen af, dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof, gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen met betrekking tot de geldigheid van de inleidende dagvaarding, zich niet kan verenigen met het beroepen vonnis. De geldigheid van de inleidende dagvaarding Het hof is van oordeel dat het gedeelte van het sub 2 tenlastegelegde, bestaande uit de woorden: "waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel", nietig is. Het hof overweegt daartoe dat, de term "valse sleutel" in het onderhavig geval uitsluitend een kwalifikatieve betekenis heeft nu die berust op een juridische fictie krachtens welke een bankpasje als een valse sleutel mag worden beschouwd. Nu in de tenlastelegging niet nader is aangeduid waaruit de "valse sleutel" heeft bestaan, is niet voldaan aan het in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde vereiste dat de dagvaarding een voldoende feitelijke omschrijving van de verweten gedraging van de verdachte behelst voorzover het betreft deze gekwalificeerde omstandigheid. De tenlastelegging Aan de verdachte is -voorzover thans nog van belang- ten laste gelegd dat hij: 1. op of omstreeks [periode] te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een bankpas en/of een pincode, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; 2. op of omstreeks [periode] te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een geldautomaat heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte. Het hof leest, in het sub 1, tenlastegelegde, derde regel van boven, de woorden "een pincode" verbeterd als "een briefje met daarop een pincode", zijnde hier sprake van een ongelukkige wijze van uitdrukken die het hof beschouwt als een kennelijke schrijffout, door verbetering waarvan de verdachte niet in zijn belangen wordt geschaad. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 en sub 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. op [datum] te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een bankpas en een briefje met daarop een pincode, toebehorende aan [naam slachtoffer]; 2. op [datum] te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [naam slachtoffer]. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. PRO MEMORIE De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde sub 1 en sub 2 is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het hof neemt tevens in aanmerking de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, maar de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Ofschoon het hof komt tot een bewezen verklaring van minder dan waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan, acht het hof toch een straf, gelijk aan die welke door de advocaat-generaal is gevorderd, geboden. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. De verdachte heeft een aanbod gedaan tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte, voor het geval het hof voornemens zou zijn een geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. Dit aanbod moet worden verworpen omdat dit aanbod, gelet op de omstandigheid dat verdachte thans uit andere hoofde is gedetineerd, zo onbepaald is dat het reeds daarom niet kan worden gehonoreerd. De vordering tot tenuitvoerlegging Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Breda, [datum], onder parketnummer [nummer]. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden. Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. Het hof zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging en de beslissing op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging, is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart de inleidende dagvaarding nietig, voorzover daarbij is tenlastegelegd: "waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel". Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 en sub 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: ten aanzien van sub 1: "Diefstal", ten aanzien van sub 2: "Diefstal". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier maanden. Beveelt dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot twee maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelast de tenuitvoerlegging alsnog van de bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Breda, [datum], in de zaak met parketnummer [nummer]aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de tijd van 2 weken. Dit arrest is gewezen door Mr. Vonhögen, als voorzitter, Mrs. Ficq en Denie, als raadsheren, In tegenwoordigheid van Mr. Verhagen, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 augustus 2000.