Jurisprudentie
AA8206
Datum uitspraak2000-11-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/100145-99
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/100145-99
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Parketnummer : 16/100145-99
Datum uitspraak : 7 november 2000 (bij vervroeging)
Tegenspraak Verkort vonnis
Raadsvrouwe: mr. T.B. Trotman
G/T: ja
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2000.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 3 ten laste gelegde feit - zoals reeds op de terechtzittingen van 5 januari 2000 en 11 augustus 2000 werd gevorderd - ter terechtzitting van 2 november 2000 opnieuw toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I, IIa en IIb aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
2. De bewijsbeslissing
2.1. Vrijspraak
De rechtbank heeft ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen:
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van de anonieme getuige, naar later bleek te zijn genaamd [getuige], gerelateerd door de verbalisant J.H. Druppers in het proces-verbaal dd. 27 januari 1999, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"De getuige verklaarde dader 1 en 2 kort na de bewuste overval gezien te hebben en dat beiden in het bezit waren van een zak met sieraden.
De getuige verklaarde bij het programma "Opsporing Verzocht" een aantal sieraden te hebben herkend als zijnde sieraden die tussen andere sieraden verpakt in een zak waren en dat deze zak in het bezit was van de haar bekende daders.
De getuige verklaarde de in het programma met "dader 1" aangeduide verdachte te kennen als W.A. N."
De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en leidt er uit af dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is bij de tenlastegelegde overval en wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Op aanwijzing van de aangever is echter een compositietekening van de negroïde dader vervaardigd, die - naar de rechtbank ter terechtzitting heeft waargenomen - op essentiële punten duidelijk afwijkt van het uiterlijk van verdachte.
Uit gemeld proces-verbaal blijkt tevens dat getuige tegenover verbalisant verklaarde dat de tekening van de negroïde dader onjuist was.
Ook overigens heeft de rechtbank uit de andere wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte in dit geval moet worden aangemerkt als (mede-)pleger van de hem thans tenlastegelegde roofoverval en wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Niet wettig en overtuigend is derhalve bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en de verdachte moet van deze feiten worden vrijgesproken.
2.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
4. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer 10 maanden meermalen XTC en speed verkocht, afgeleverd of verstrekt aan gebruikers van die middelen. De omvang van deze handel in drugs droeg een incidenteel karakter.
- het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister waaruit blijkt dat de verdachte eerder wegens o.a. vermogensdelicten werd veroordeeld.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen is de op te leggen straf gegrond op artikel 10 van de Opiumwet.
7. DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van ZES (6) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op en beveelt zijn onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2000.