Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8112

Datum uitspraak2000-10-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/01861
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER. Nr. 98/01861 11 oktober 2000 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH. PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK. Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X, thans wonende te Y (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van burgemeester en wethouders van de gemeente Z (hierna: de ambte-naar), op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende met dagtekening 18 november 1997 gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak Astraat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1994 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. De mondelinge behandeling. Deze heeft plaatsgevonden op 27 september 2000 te Heerlen. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de ambtenaar. Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 11 oktober 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan. De beslissing. Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de beschikking en gelast de ambtenaar aan belanghebbende het gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 80,-- te vergoeden. De gronden. 1. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift een beroep gedaan op art. 27 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende ter zitting dat beroep herhaald. 2. Artikel 27, lid 1, van de Wet WOZ luidt als volgt. “Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde te laag is vastgesteld, kan de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar de in artikel 22, eerste lid, artikel 25, eerste lid, of artikel 26, eerste lid bedoelde beschikking herzien bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de in artikel 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren. 3.1. In het kader van de inwerkingtreding van de Wet WOZ werden de waarden van de in de gemeente Z gelegen onroerende zaken opnieuw vastgesteld. De waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 1994 werd vastgesteld op (ongewijzigd) fl. 199.000,--, voor de periode 1 januari 1997 t/m 31 december 2000. Dit geschiedde bij beschikking van 15 februari 1997. 3.2. In de in 3.1 vermelde waardevaststelling is de waardeverandering van de onroerende zaak als gevolg van de verbouwing niet begrepen. Aannemelijk is dat die verbouwing in de loop van 1994 werd voltooid. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende, haar echtgenoot en haar drie kinderen de onroerende zaak reeds in december 1993, tijdens de verbouwing, als woning hebben betrokken. 3.3. Nu aannemelijk is dat de verbouwing van de onroerende zaak in de loop van 1994 werd voltooid, had de onroerende zaak, gelet op art. 18, lid 2, van de Wet WOZ, moeten zijn gewaardeerd naar de toestand waarin de onroerende zaak zich op 1 januari 1995 bevond. Aannemelijk is dat bezichtiging van de onroerende zaak, in het kader van de totstandkoming van de in 3.1 vermelde beschikking, achterwege is gebleven. In de (nieuwe) waardevaststelling in het kader van de Wet WOZ is de waardeverandering van de onroerende zaak als gevolg van de verbouwing immers niet begrepen. Voor bezichtiging was te meer reden nu “bij de oorspronkelijke taxatie in september 1994 is geconstateerd dat de verbouw c.q. bijbouw nog niet gereed was”, zoals de ambtenaar in zijn vertoogschrift heeft vermeld. 4. Indien in het kader van de totstandkoming van de in 3.1 vermelde beschikking wél tot bezichtiging van de onroerende zaak was overgegaan, zou een waardeverandering als gevolg van de verbouwing in de (nieuwe) waardevaststelling van de onroerende zaak zijn verdisconteerd, eventueel met toepassing van art. 19 van de Wet WOZ. Aldus vormt die waardeverandering een feit dat de ambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Voor een herziening van de in 3.1 vermelde beschikking, ook al is die herziening beperkt gebleven tot de periode 1 januari 1998 t/m 31 december 2000, is dan geen plaats. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling meer. De proceskosten. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Het Hof acht evenwel geen termen aanwezig ten aanzien van de ambtenaar een veroordeling in de proceskosten uit te spreken als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende geen kosten heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede dat belanghebbende het Hof niet om een proceskostenveroordeling heeft verzocht. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. Aldus vastgesteld op 11 oktober 2000 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 oktober 2000 Het aanwenden van een rechtsmiddel: U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,--. Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.