Jurisprudentie
AA7964
Datum uitspraak2000-10-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/1500
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/1500
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WS
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 98/1500
U i t s p r a a k
op het beroep van X b.v. te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in het rioolafvoerrecht.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. De aanslag genummerd 1 en gedagtekend 31 oktober 1997 bedraagt ƒ 57 996,-.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft het college (hierna: de ambtenaar) bij uitspraak van 21 februari 1998 de aanslag gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof
2.1. Het beroepschrift is per telefax ontvangen op 1 april 1998 en aangevuld op 2 april 1998.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift van de, bij besluit van het college van 24 maart 1998 aangewezen, heffingsambtenaar van de gemeente P en de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op 28 oktober 1999 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende bij monde van haar manager en haar gemachtigde alsmede de woordvoerder van de ambtenaar.
2.4. De overgelegde notities van het pleidooi dat namens belanghebbende is gehouden zijn als zodanig door de griffier gewaarmerkt en worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.5. Van de ambtenaar zijn schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2° , en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast.
2.6. Geen van de partijen heeft verzocht opnieuw haar standpunt mondeling toe te lichten.
2.7. De desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de gedingstukken.
3. De vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende exploiteert het recreatiepark A, waartoe één bedrijfsgebouw en twee bedrijfswoningen behoren alsmede 177 voor verhuur bestemde recreatiewoningen (hierna ook aan te duiden met: bungalows).
3.2. De aanslag is berekend op 180´ ƒ 322,20, tot welk bedrag het tarief van de belasting voor elk op de gemeentelijke riolering aangesloten perceel of perceelsgedeelte is verminderd bij artikel I van de Verordening rioolafvoerrecht 1997, zijnde het twee romeins genummerde artikelen omvattende raadsbesluit van 11 november 1996 tot wijziging van de Verordening rioolafvoerrecht 1996 - beide Verordeningen tezamen hierna ook aan te duiden als: de Verordening.
3.3. Deze Verordening luidt, na de daarin aangebrachte wijziging als zo-even bedoeld, voor zover hier van belang en na rechtzetting van enkele kennelijke redactiefouten, als volgt:
Artikel 1
Voorwerp der belasting
Terzake van het afvoeren van faecalin en van huishoudelijk, bedrijfs- of industrieel afvalwater op de gemeentelijke riolering wordt onder de naam van rioolafvoerrecht een belasting geheven overeenkomstig de navolgende bepalingen.
Artikel 2
Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene, die gebruiker is van een binnen de gemeente gelegen perceel of perceelsgedeelte, dat op de gemeentelijke riolering is aangesloten.
2. Wie als gebruiker van een perceel of perceelsgedeelte moet worden aangemerkt, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 3
Belastingtarief
De belasting bedraagt voor elk op de gemeentelijke riolering aangesloten perceel of perceelsgedeelte ¦ 322,20 per jaar.
Artikel 4
Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 5
Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld
De belastingschuld ontstaat bij de aanvang van het belastingjaar of, indien het gebruik van een perceel of perceelsgedeelte in de loop van het belastingjaar aanvangt, bij aanvang van het gebruik.
(...)
Artikel 8
Wijze van heffing
1. De belasting wordt geheven bij wijze van het vorderen van een bedrag. Het gevorderde bedrag wordt vermeld op een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. Als kennisgeving wordt aangemerkt de kennisgeving van de NV Regionaal Energiebedrijf IJsselmij Salland te Deventer.
2. Ingeval een belastingplichtige niet is aangesloten op het net van het energiebedrijf, dan wel op verzoek van de belastingplichtige, wordt de belasting geheven bij wege van aanslag.
(...)
Artikel 12
Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt na goedkeuring in werking op de achtste dag na die van de vereiste publikatie, met dien verstande dat de heffing met ingang van 1 januari 1996 wordt geheven.
2. (...)
3. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening rioolafvoerrecht 1996".
4. Het geschil en de standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld, of
4.1.1. de aanslag terecht is berekend naar (3+177=) 180 percelen/perceelsgedeelten, en, zo ja
4.1.2. het in de Verordening neergelegde eenheidstarief in dit geval leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
4.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
4.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd - zakelijk weergegeven -
4.3.1. door/namens belanghebbende:
4.3.1.1. Zij is gevestigd in het buitengebied op een terrein van 22 hectaren en heeft meebetaald aan de persleiding. De regenwaterafvoer valt buiten de riolering.
4.3.1.2. Op grond van ervaringen in een eerdere zaak van een andere gemeente betwist haar gemachtigde bij gebrek aan wetenschap, dat de verordening op de juiste wijze bekend is gemaakt en ter inzage is gelegd. Zij maakt hier echter geen geschilpunt van, maar begrijpt dat het Hof hiernaar ambtshalve een onderzoek instelt.
4.3.1.3. De bungalows hebben open haarden alsmede deuren die op slot kunnen.
4.3.1.4. Zij worden telkens voor zo'n twee, drie weken verhuurd en niet (semi-)permanent bewoond, wat ook niet is toegestaan.
4.3.1.5. De 177 bungalows zijn slechts indirect aangesloten op de gemeentelijke riolering.
4.3.1.6. Met het gestelde in haar beroepschrift en pleitnotities onder 7 bedoelt zij, dat zij bij gebreke van enige specificatie van de aanslag niet kan nagaan, waar het bedrag vandaan komt en hoe het is opgebouwd.
4.3.1.7. Zij heeft bijgedragen in de kosten van aanleg van de riolering tot aan de poort en moet daarom korting hebben op het standaardtarief van ƒ 322,20. Het is onredelijk dat hierin geen rekening wordt gehouden met de kosten van de eigen infrastructuur.
4.3.1.8. Een deel van de kosten is gekomen ten laste van B die in de gemeentelijke kosten van de persleiding heeft bijgedragen, maar wordt toch in de retributie doorberekend.
4.3.1.9. Zij stelt dat het tarief is gebaseerd op het gemiddelde aan kosten van aanleg volgens het nieuwe rioleringsplan dat voorzag in het rioleren van het buitengebied. Zij kan deze stelling echter niet hard maken en heeft ook geen concrete aanleiding om te zeggen dat aanlegkosten worden bestreden uit het onderhavige rioolafvoerrecht.
4.3.2. en namens de ambtenaar:
4.3.2.1. Het object wordt niet in zijn geheel verhuurd, maar per bungalow. Elke bungalow heeft een eigen keuken, kamer, watervoorziening en toilet en vormt dus een zelfstandig perceelsgedeelte, dat beter met een appartement in een flatgebouw dan met een kamer in een hotel te vergelijken is.
4.3.2.2. In het huis-aan-huisblad is bekendgemaakt dat de verordening gebundeld ter inzage ligt.
4.3.2.3. Restaurant en winkel vormen samen één geheel.
4.3.2.4. Er zijn in het verleden wel afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van aanleg van de persleiding.
4.3.2.5. In P wordt naast het onderhavige rioolafvoerrecht een rioolaansluitrecht geheven. Aanleg- en afschrijvingskosten zijn niet in het afvoerrecht begrepen.
4.4. Belanghebbende verzoekt in beroep om vernietiging van de aangevallen uitspraak en vermindering van de aanslag tot ƒ 322,20.
4.5. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
5. Beoordeling ambtshalve
5.1. In het P's Nieuwsblad van donderdag 18 februari 1996 is bekendgemaakt dat de voormelde Verordening rioolafvoerrecht 1996, met andere, is goedgekeurd bij besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 23 januari 1996, nr. FBA 1, dat zij voor een ieder kosteloos ter inzage ligt op de gemeentesecretarie-leeskamer en dat tegen betaling van de verschuldigde leges afschriften van de besluiten verkrijgbaar zijn.
5.2. In het P's Nieuwsblad van donderdag 14 november 1996 is bekendgemaakt dat de Verordening tot wijziging van de verordening op de heffing en invordering van een rioolafvoerrecht, met andere, is vastgesteld bij raadsbesluit van 11 november 1996, dat zij voor een ieder kosteloos ter inzage ligt op de gemeentesecretarie (leeskamer) en dat tegen betaling van de verschuldigde leges een afschrift van een besluit verkrijgbaar is.
5.3. Aldus zijn die verordeningen bekendgemaakt naar de eis van artikel 139 van de Gemeentewet, gelijk volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 1997, nr. 32 569 (BNB 1998/70* en Belastingblad 1998, blz. 320).
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Belanghebbende voert onweersproken aan (beroepschrift, onder 3) dat haar recreatiepark één aansluiting heeft op het gemeentelijke riool en dat elk van de bungalows is aangesloten op de interne bedrijfsriolering van het park. Daarmee staat vast dat de bungalows hun afvalwater en fecalin lozen op een centrale afvoerleiding, welke is aangesloten op het gemeenteriool.
6.2. Naar het kennelijk eensluidende uitgangspunt van partijen waren de bungalows op de in artikel 5 van de Verordening bedoelde peildatum bestemd om telkens voor betrekkelijk korte perioden te worden verhuurd en moet belanghebbende voor het gehele jaar worden aangemerkt als de gebruiker ervan. Dit uitgangspunt strookt met hetgeen voor de toenmalige onroerend-goedbelasting wegens feitelijk gebruik is beslist in de arresten van de Hoge Raad van 8 juli 1981, nr. 20 639 (BNB 1981/248*), en van 18 november 1981, nr. 20 834 (BNB 1982/30* en Belastingblad 1982, blz. 87).
6.3. Het in de Verordening gebezigde begrip ‘perceel of perceelsgedeelte’ is daar weliswaar niet nader omschreven maar omvat, naar de kennelijke strekking ervan, niet alleen een kadastraal perceel of een afzonderlijk pand of opstal doch mede een afzonderlijk verhuurbare bungalow op een park als dat van belanghebbende.
6.4. In de Verordening is de belastingplicht niet afhankelijk gesteld van het bestaan van een afzonderlijke rechtstreekse aansluiting tussen een perceel of perceelsgedeelte en het gemeenteriool. De belastingplicht strekt zich dan ook mede uit tot het aangesloten zijn op een leiding als de vorenbedoelde interne bedrijfsriolering, door middel waarvan de afvoer op het gemeenteriool van de bungalows tezamen plaatsheeft. Niet vereist is dus dat, in de woorden van belanghebbende, ‘de gemeentelijke riolering zou doorlopen tot aan die huisjes’.
6.5. Belanghebbende heeft in bezwaar verwezen naar artikel 2.5.1, tweede lid, van het Besluit verfijningen algemene uitkering 1984 (Stb. 1984, 179) en verwijst in beroep naar artikel 7A:1624, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, evenwel vergeefs, daar dit geen fiscale bepalingen zijn. Wat het door belanghebbende in bijlage 1 bij het bezwaarschrift vermelde artikel 18, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren regelt voor de daar bedoelde - wél fiscale - heffingen en bijdragen, raakt evenmin het onderhavige rioolrecht, dat stoelt op artikel 229 van de Gemeentewet.
6.6. Bijgevolg moet, overeenkomstig hetgeen is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 22 december 1976, nr. 18 068, BNB 1977/23, de onder 4.1.1 geformuleerde vraag bevestigend worden beantwoord.
6.7. Hoewel de Verordening de heffingsmaatstaf niet afzonderlijk vermeldt, zulks in weerwil van het voorschrift van artikel 217 van de Gemeentewet, volgt uit het in artikel 3 van de Verordening neergelegde eenheidstarief, dat de maatstaf enkel het aantal aangesloten percelen of perceelsgedeelten is.
6.8. Nu het bedrag van het rioolafvoerrecht niet afhankelijk is van het inkomen, de winst of het vermogen, is dat eenheidstarief niet in strijd met artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet.
6.9. Gelet op de hoogte van het tarief kan dit evenmin willekeurig of onredelijk worden geacht op grond dat de heffing zich niet richt naar de op de riolering geloosde hoeveelheid en/of soort afvalstoffen. Hierbij moet worden bedacht dat de wetgever met de op 1 januari 1995 ingevoerde materiële belastingbepalingen van de Gemeentewet (wet van 27 april 1994, Stb. 419) de bedoeling had dat de jurisprudentie volgens welke de heffing van rechten zich moest richten naar het gebruik dat van de gemeentelijke werken of inrichtingen werd gemaakt, haar geldigheid zou verliezen in verband met de aan de gemeenten gelaten vrijheid bij de keuze van heffingsmaatstaven (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 591, nr. 3, blz. 77).
6.10. De onder 4.1.2 geformuleerde vraag wordt ontkennend beantwoord.
6.11. De onder 4.3.1.8 en 4.3.1.9 weergegeven stellingen zijn door de ambtenaar weersproken en vinden ook geen bevestiging in de voormelde inlichtingen, in het bijzonder niet in hetgeen over riolering is vermeld op de bladzijden 6 en 29 van de aanbiedingsbrief van de ontwerp-begroting voor het dienstjaar 1997. Die niet aannemelijk geworden stellingen wettigen dan ook niet, de onderhavige heffing op grond daarvan onredelijk te achten.
6.12. Het ontbreken van elke specificatie van de aangesloten percelen/perceelsgedeelten op het aanslagbiljet doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de aanslag. Bovendien heeft belanghebbende in haar bezwaarschrift ervan blijk gegeven voldoende bekend te zijn met de objecten, zijnde de bungalows, de bedrijfswoningen, het restaurant, de winkel en het recreatiebedrijf, waarop de aanslag betrekking heeft, en in beroep de onder 4.3.2.3 weergegeven stelling van de ambtenaar niet weersproken.
7. Slotsom
Het beroep is ongegrond.
8. Proceskosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig.
9. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar.
Aldus gedaan te Arnhem op 16 oktober 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, mr Matthijssen en mr Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr Snoijink, gerechtsauditeur, en Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (N.E. Haas)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 oktober 2000
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.