Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7943

Datum uitspraak1999-10-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP97/1991
Statusgepubliceerd


Indicatie

Indien een derde als tegenprestatie een deel van de taak van een waterschap uitvoert en voor zijn rekening neemt, behoren die kosten niet tot de kosten van het schap die kunnen worden omgeslagen, maar dat neemt niet weg dat die taak behoort tot de aan het schap opgedragen taken. Alle wel door het schap gemaakte kosten kunnen dan ook worden omgeslagen over het gehele gebied. Het onevenredig voor- of nadeel, bedoeld in art. 120, vijfde lid, Waterschapswet (tekst 1995)is het onevenredig voor- of nadeel dat een voor een onroerende zaak omslagplichtige uit een bepaalde categorie kan hebben ten opzichte van een andere zodanige omslagplichtige uit dezelfde categorie, doordat zij bij eenzelfde heffingsmaatstaf - en daardoor eenzelfde omslag - een verschillende belang kunnen hebben bij de door het waterschap uitgeoefende taak, omdat die taakuitoefening voor de ene onroerende zaak van grotere betekenis is of met hogere kosten gepaard gaat dan voor de andere onroerende zaak, en voorts dat verschillend belang voortvloeit uit de hoedanigheid of ligging van de onroerende zaak.


Uitspraak

P97/1991 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van Dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 6 juni 1997. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 29 april 1997, betreffende de aan belanghebbende opgelegde - met een aanslag ingezetenenomslag op één aanslagbiljet verenigde - aanslag waterschapsomslag ongebouwd voor het jaar 1995. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslag. Verweerder heeft geen vertoogschrift ingediend. Ter zitting van de Elfde Enkelvoudige Belastingkamer van 23 juni 1998 zijn verschenen gemachtigde van belanghebbende alsmede verweerder. Voorafgaande aan deze zitting heeft verweerder aan belanghebbende en aan het Hof een pleitnota, gedagtekend 19 juni 1998, met bijlagen toegezonden. Op deze zitting zijn, met instemming van partijen, de zaken welke bij het Hof zijn geadministreerd onder de nummers 97/1911, 97/1926, 97/1927, 97/1928, 97/1955, 97/2001, 97/2014, 97/2034, 97/2036 en 97/2040 gezamenlijk behandeld. De belastingplichtigen in deze zaken worden hierna, tezamen met belanghebbende, aangeduid als belanghebbenden. Tijdens deze zitting zijn door de gemachtigde van belanghebbende en door de gemachtigde in de zaken met de rolnummers 97/1926 en 97/2040 pleitnota’s overgelegd en voorgedragen. Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende een brief van 6 augustus 1992 van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht en gericht aan een der belanghebbenden overgelegd. Verweerder heeft van deze brief kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten. Al deze stukken worden tot de gedingstukken gerekend. Na de zitting is door het Hof aan partijen een geanonimiseerde uitspraak van het Hof, gedagtekend 27 februari 1998, kenmerk P96/2736, ter kennisname toegezonden. Bij brief van 19 oktober 1998, met vier bijlagen, zijn door verweerder aan het Hof nadere inlichtingen verstrekt, welke in afschrift aan belanghebbenden zijn gezonden. Daarop is gereageerd bij brief van 10 december 1998, met vijf bijlagen. Afschriften daarvan, met uitzondering van de kaartbijlagen 4 en 5 op toezending waarvan verweerder geen prijs stelde, zijn aan verweerder toegezonden. Na verwijzing naar de meervoudige belastingkamer zijn de vorengenoemde zaken opnieuw behandeld ter zitting van 12 maart 1999 te Hilversum van de Vierde Meervoudige Belastingkamer. Op deze zitting zijn aan de gezamenlijke behandeling toegevoegd de zaken welke bij het Hof zijn geadministreerd onder de nummers 97/2009, 97/2042, 97/2043, 97/2044, 97/2048, 97/2050, 97/2052, 97/2054, 97/2056, 97/2058, 97/2059, 97/2060, 97/2062, 97/2064, 97/2066, 97/2067, 97/2068, 98/849 en 98/2287. Ook deze belastingplichtigen zijn hierna aangeduid als belanghebbenden. Alle gezamenlijk behandelde zaken hebben betrekking op dezelfde problematiek. De in die zaken overgelegde stukken worden geacht in alle gezamenlijk behandelde zaken te zijn overgelegd. Ter zitting zijn verschenen de vorengenoemde gemachtigde van belanghebbende, alsmede verweerder. Ter zitting zijn overgelegd en voorgedragen drie tot de gedingstukken te rekenen pleitnota’s namens belanghebbenden, alsmede een namens verweerder. Na de zitting van 12 maart 1999 heeft een briefwisseling met partijen plaatsgevonden waarbij de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing hebben gevonden. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. De onroerende zaak van belanghebbende waarop de aanslag betrekking heeft, is gelegen binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Dit hoogheemraadschap is de rechtsopvolger van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht, welk hoogheemraadschap de aanslag heeft opgelegd. Het hoogheemraadschap Amstel en Vecht is ontstaan door een fusie van de vier waterschappen Amstelland, Drecht en Vecht, de Proosdijlanden en De Vecht. Het waterschap De Vecht, dat per 1 januari 1992 is opgegaan in het hoogheemraadschap Amstel en Vecht, was sinds 1 januari 1977 de rechtsopvolger van onder meer de waterschappen Bethune en Muijeveld. De hiervoor bedoelde onroerende zaak van belanghebbende is gelegen binnen het gebied waarop het hierna onder 2.2.1 genoemde Plassencontract betrekking heeft. 2.2.1. Op 10 december 1963 is tussen de gemeente Amsterdam enerzijds en een aantal waterschappen, waaronder het waterschap Muijeveld en de gemeente Loosdrecht anderzijds, een overeenkomst (hierna: het Plassencontract) gesloten, welke overeenkomst eerdere, sedert 1930 gesloten soortgelijke overeenkomsten, verving. Op grond van dit Plassencontract heeft de gemeente Amsterdam het recht water te onttrekken dan wel toe te voegen aan een aantal met name genoemde plassen ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Daartegenover rust op de gemeente Amsterdam de verplichting om in dat gebied de kosten van bemaling voor haar rekening te nemen. 2.2.2. Het waterschap De Vecht heeft bij het bepalen van de hoogte van de omslag met het onder 2.2.1 genoemde Plassencontract rekening gehouden door middel van een reductie van 60% op de omslag voor de onroerende zaken gelegen in het gebied van het voormalige waterschap Muijeveld en een reductie van 30% op de omslag voor de onroerende zaken gelegen in het gebied van het voormalige waterschap Bethune. De belastingverordeningen van het waterschap De Vecht zijn op grond van de overgangsbepalingen in de Waterschapswet tot 1 januari 1995 van kracht gebleven. 2.2.3. In de onder 3.1 te noemen verordeningen van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht, welke op 1 januari 1995 in werking zijn getreden is voor wat betreft de hoogte van de omslag niet meer voorzien in enige reductie als onder 2.2.2 bedoeld. 2.3.1. Het hoogheemraadschap Amstel en Vecht heeft een met ingang van 1 januari 1995 in werking getreden omslagklassenverordening vastgesteld, waarbij twee omslagklassen zijn ingesteld voor de berekening van de omslag ongebouwd: het plassengebied en het overige gebied. Deze indeling berust op een advies van juli 1994 van de Heidemij aan het hoogheemraadschap Amstel en Vecht. Dat advies is gebaseerd op een ingesteld onderzoek en hanteert als criterium voor het al dan niet instellen van omslagklassen de op dat punt gepubliceerde richtlijnen van de Unie van Waterschappen. Deze richtlijnen houden in dat een classificatie niet gewenst is bij een afwijking van de omslag die minder dan 25% bedraagt van de gemiddelde omslag, dat een classificatie kan worden overwogen als de omslag meer dan 25% maar minder dan 50% afwijkt van de gemiddelde omslag en dat een classificatie verplicht is bij een omslag welke meer dan 50% afwijkt van de gemiddelde omslag. Het advies van de Heidemij concludeert tot de aanwezigheid van beperkte belangen van het plassengebied bij de taak waterkwantiteit, waaraan kan worden tegemoet gekomen door een reductiefactor van 0,6 voor het plassengebied op het omslagtarief voor het ongebouwd voor de taak waterkwantiteit. Voor de begrenzing van het plassengebied is het criterium aangehouden dat ook de direct aan de plassen gelegen gebieden met meer dan 50% water tot het plassengebied worden gerekend. 2.3.2. Met betrekking tot die verordening heeft de provincie Utrecht bij brief van 24 april 1995 het volgende aan Dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht ter kennis gebracht: "Overeenkomstig de in het bestuurlijk overleg van 20 april j.1 met de vertegenwoordigers van uw bestuur gemaakte afspraak geven wij in het onderstaande de kern van ons bezwaar weer tegen de door u ter goedkeuring ingezonden omslagklassenverordening- De waterstaatkundige situatie in het gebied van uw hoogheemraadschap is zeer divers. Dit leidt ertoe dat de kosten van de taakuitoefening van uw hoogheemraadschap in het ene deel van uw gebied aanmerkelijk hoger zijn dan die in het andere deel. Ingevolge art. 120, vijfde lid, van de Waterschapswet dient door middel van het instellen van omslagklassen te worden voorkomen dat er binnen een omslagplichtige categorie ten gevolge van die verschillen onevenredig voor- of nadeel ontstaat voor de omslagplichtigen. De door het algemeen bestuur van uw hoogheemraadschap vastgestelde omslagklassenverordening voorziet in de instelling van twee klassen. Tot klasse 1 behoort het gebied buiten de plassen en tot klasse 2 behoort het gebied van de plassen, zoals aangeduid op de bij de verordening behorende kaart. Uit de stukken is ons gebleken dat er een groot verschil in kosten van het waterbeheer bestaat tussen enerzijds het gebied met diep gelegen polders en anderzijds het hoger gelegen Vechtgebied. Wij menen dat zich hier een situatie voordoet die door middel van het instellen van omslagklassen gecorrigeerd dient te worden. Ons bezwaar tegen de omslagklassenverordening en de daarin aangegeven klasse-indeling houdt derhalve in dat er geen klassen zijn ingesteld die voorzien in een zodanige correctie. Wij vertrouwen erop dat u op basis van deze brief kunt toezeggen dat u er zich bij de voorbereiding van de omslagregelingen voor het in de regio Amstel, Gooi en Vecht per 1 januari 1997 in te stellen all-in waterschap voor zult inspannen dat de voor het gebied van dat waterschap op te stellen omslagklassenverordening een zodanige klasse-indeling bevat dat aan het hiervoor weergegeven bezwaar wordt tegemoet gekomen.". Op die brief is door het genoemde hoogheemraadschap bij brief van 25 april 1995 als volgt gereageerd: "Tijdens het bestuurlijk overleg van 20 april jl. is afgesproken dat ons college zich ten spoedigste omtrent uw standpunt zou beraden. Aan de hand van het per fax ontvangen kopie van uw brief van 24 april jl. is dit heden geschied. Vooraf merken wij op nog steeds van mening te zijn dat onze omslagklassenverordening de grenzen van onze beleidsvrijheid niet overschrijdt. Wij moeten echter langdurige onzekerheid over de verzending van onze belastingaanslagen vermijden. Derhalve zeggen wij u, uitgaande van uw nog te ontvangen goedkeuring van onze ingezonden belastingverordeningen toe de in uw brief van 24 april jl. gevraagde inspanning te zullen leveren.". 2.3.3. Bij de totstandkoming van het nieuwe hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (verweerder) is een nieuwe omslagklassenverordening vastgesteld met ingang van 1 januari 1997, welke gebaseerd is op een nieuw kostentoedelingsonderzoek. Op grond daarvan zijn de omslagklassen gehandhaafd en is de reductiefactor teruggebracht tot 0,7. 3. Verordeningen 3.1. Op 14 december 1994 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht een kostentoedelingsverordening, een omslagklassenverordening en een omslagverordening vastgesteld. De eerste twee verordeningen zijn goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de provincies Utrecht, bij besluit van 16 mei 1995 met nummer 95440146 en Noord-Holland, bij besluit van 30 mei 1995 met nummer 95-513055. De verordeningen zijn gepubliceerd in onder meer het Goois Weekblad van 15 juni 1995. 3.2. De kostentoedelingsverordening houdt, voorzover van belang, het volgende in: artikel I begripsbepalingen Deze verordening verstaat onder: a. kosten: kosten, zoals opgenomen in de begroting naar kostendragers van het hoogheemraadschap en voorzover deze gedekt worden met behulp van omslagen; b. zakelijk gerechtigden ongebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken; c. enz. artikel 2 taken en taakonderdelen Toedeling van de kosten geschiedt per taak of taakonderdeel, waarvoor in de begroting van het hoogheemraadschap een kostendrager is opgenomen: a. waterkeringen: - hoofdwaterkeringen; - boezemwaterkeringen; - overige waterkeringen; b. waterkwantiteitsbeheer: - hoofd aan- en afvoersysteem; - detailwatersysteem; c. vaarwegen. artikel 3 belanghebbenden en belanghebbende gebieden 1. De kosten van een taak of taakonderdeel worden toegedeeld aan de categorieën ingezetenen, zakelijk gerechtigden gebouwd en zakelijk gerechtigden ongebouwd binnen de bij die taak of dat taakonderdeel behorend belanghebbend gebied. ... artikel 5 waterkwantiteitsbeheer 1. Enz. 2. De kosten voor het detailwaterbeheer worden als volgt toegedeeld: 30 % aan de ingezetenen; 36 % aan de zakelijk gerechtigden gebouwd; 34 % aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd. 3.3. De omslagklassenverordening houdt, voorzover hier van belang, het volgende in: artikel 1 omslagklassen De ongebouwde onroerende zaken, gelegen in het plassengebied, zijn voor de heffing van de omslag ingedeeld in een aparte omslagklasse. artikel 2 begrenzing klassen a. De begrenzing van het plassengebied is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart, ( … ). b. De grenzen van het plassengebied zijn bij besluit van dijkgraaf en hoogheemraden nader aangegeven op detailkaar- ten,( … ). artikel 3 vermenigvuldigingsfactor Voor de berekening van de omslag voor de categorie ongebouwd wordt voor het taakonderdeel detailwaterbeheer de heffingsmaatstaf van ongebouwde onroerende zaken in de onderscheiden klasse vermenigvuldigd met de factor die is aangegeven in onderstaande tabel. Klasse 1 Vermenigvuldigingsfactor 1,0 Gebied van het hoogheemraadschap, niet behorend tot het Plassengebied 2 0,6 Plassengebied (zie artikel 2) 3.4. De omslagverordening houdt, voorzover hier van belang, het volgende in: Belastbaar feit en belastingplicht Artikel 2 1. Ter bestrijding van de kosten voortvloeiende uit de vervulling van de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken wordt onder de naam ‘waterschapsomslag’ een directe belasting geheven. 2. De in het eerste lid bedoelde waterschapsomslag wordt geheven van de belastingplichtigen: a. bedoeld in de hoofdstukken II en III van deze verordening, ter zake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voorzover deze zijn gelegen in een taakgebied en deze belang hebben bij de behartiging van de in die hoofdstukken nader omschreven taken; b. enz. Belastingplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd Artikel 3 1. Met betrekking tot de taken van het hoogheemraadschap inzake de waterkering, het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer en het beheer van vaarwegen, wordt de waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken. 2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat een ander op dat tijdstip de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht was. 3. Ingeval een ongebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkt recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden. Belastingobject ongebouwd Artikel 4 Voor de toepassing van artikel 3 van de verordening wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt: een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat: a. hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak als bedoeld in artikel 8 niet in aanmerking wordt genomen; b. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, worden aangemerkt als ongebouwde eigendommen; c. indien een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan buiten het taakgebied of het beheersgebied van het hoogheemraadschap is gelegen, alleen het binnen dit gebied gelegen gedeelte in aanmerking wordt genomen. Heffingsmaatstaf ongebouwd Artikel 5 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Omslagklassenverordening worden de waterschapsomslagen ongebouwd geheven naar de oppervlakte van de ongebouwde onroerende zaak. De oppervlakte wordt uitgedrukt in hectaren of een gedeelte daarvan. 2. De oppervlakte wordt gesteld op de grootte, zoals die bij het begin van het belastingjaar in de kadastrale registratie is vermeld. 3. Indien de oppervlakte van een ongebouwde onroerende zaak niet in de kadastrale registratie staat vermeld, stelt het dagelijks bestuur deze door middel van meting of schatting vast. Tarieven ongebouwd Artikel 6 Het tarief ongebouwd wordt uitgedrukt in een bedrag per hectare. Enz. 4. Geschil Belanghebbende stelt dat het het hoogheemraadschap Amstel en Vecht niet vrijstond in de verordeningen met betrekking tot de heffing van omslag voor het jaar 1995 geen rekening te houden met het Plassencontract voor wat betreft de hoogte van de omslag ongebouwd voor de onder 2.2.2 genoemde gebieden, althans niet zonder een behoorlijke overgangsregeling. Verweerder weerspreekt die stelling. Belanghebbende stelt voorts dat door het ontbreken van classificatie in verband met het Plassencontract de omslagverordening in strijd is met artikel 120, vijfde lid (tekst voor het jaar 1995) van de Waterschapswet en daardoor onverbindend is. Verweerder betwist die stelling eveneens. 5. Standpunten van partijen Het Hof verwijst daarvoor naar de gedingstukken. 6. Beoordeling van het geschil 6.1.1. De ingevolge het Plassencontract ten laste van de gemeente Amsterdam komende bemalingskosten van een gedeelte van het beheersgebied van verweerder maken daardoor geen deel uit van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van taken die aan het hoogheemraadschap zijn opgedragen in de zin van artikel 116 van de Waterschapswet, maar dit neemt naar het oordeel van het Hof niet weg dat de bemaling van het gehele beheersgebied behoort tot de aan het hoogheemraadschap ter behartiging opgedragen taken. Uiteraard wordt daardoor het totaal van de wel ten laste van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht komende kosten van bemaling lager en daarmee - naar verweerder onweersproken heeft gesteld - de kosten van de taak detailwaterbeheer. De kosten van de taak detailwaterbeheer worden blijkens artikel 5, tweede lid van de Kostentoedelingsverordening 1995 voor 30% toegedeeld aan de ingezetenen, voor 36% aan de zakelijk gerechtigden gebouwd en voor 34% aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd. 6.1.2. Met de onder 6.1.1 vermelde kostentoedeling heeft het hoogheemraadschap Amstel en Vecht naar ‘s Hofs oordeel op juiste wijze uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 119 van de Waterschapswet. Met name staat het bepaalde in het zesde lid van dat artikel niet toe om de kosten van de aan het hoogheemraadschap opgedragen taak detailwaterbeheer, voorzover deze bestaan uit kosten van bemaling, niet toe te rekenen aan een deel van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 11, tweede lid van de Waterschapswet, van wie de onroerende zaken of het ingezetenschap zich bevinden binnen het door het Plassencontract bestreken gebied. Dit zou anders kunnen zijn indien de bemalingstaak voor dat gebied aan een andere instantie zou zijn opgedragen. Aan de in casu bestaande onmogelijkheid om een deel van de categorieën van belanghebbenden buiten de omslagheffing te houden doet niet af dat belanghebbende in voorafgaande jaren wel een reductie heeft genoten op de hoogte van de omslag. Dit geschiedde echter op grond van een verordening welke niet getoetst kon worden aan de Waterschapswet en in een situatie dat de omslagen nog niet werden geheven van ingezetenen. 6.1.3. Belanghebbende heeft zich op dit punt ook beroepen op een uitlating van de bij de fusiebesprekingen aanwezige gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht. Deze uitlating zou hebben ingehouden dat de kosten van de nieuwe organisatie circa 15% lager zouden kunnen zijn. Op grond van deze uitlating zouden vele bezwaren tegen de nieuwe organisatie zijn ingetrokken. De verhoging van de omslagen met 400% is daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Het Hof verwerpt deze stelling omdat de verwachtingen omtrent de mogelijke verlaging van het totaal van de kosten van de nieuwe organisatie juist kunnen zijn, ook bij een stijging van 400% van de omslag ongebouwd voor een klein deel van de omslagplichtigen binnen het gebied van de nieuwe organisatie. 6.2.1. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat het hoogheemraadschap Amstel en Vecht een omslagklassenverordening had kunnen en moeten instellen, waarin met name voor het door het Plassencontract bestreken gebied een reductiefactor had moeten worden opgenomen in verband met de in dat gebied ten laste van de gemeente Amsterdam komende bemalingskosten. 6.2.2. In het vijfde lid van artikel 120 van de Waterschapswet (tekst voor het jaar 1995) is met betrekking tot de bepaling van de heffingsgrondslag van onder meer ongebouwde onroerende zaken bepaald dat het algemeen bestuur van het waterschap een verordening kan vaststellen, waarin omslagklassen voor onroerende zaken worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Het in deze bepaling bedoelde voor- of nadeel voor de omslagplichtigen is naar het oordeel van het Hof op te vatten als het voor- of nadeel dat een voor een onroerende zaak omslagplichtige uit een bepaalde categorie kan hebben ten opzichte van een andere zodanige omslagplichtige uit dezelfde categorie, doordat zij bij eenzelfde heffingsmaatstaf - en daardoor eenzelfde omslag - een verschillend belang kunnen hebben bij de door het waterschap uitgeoefende taak omdat die taakuitoefening voor de ene onroerende zaak van grotere betekenis is of met grotere kosten gepaard gaat dan voor de andere onroerende zaak, en voorts dat verschillend belang voortvloeit uit de hoedanigheid of ligging van de onroerende zaak. Bovendien gaat het niet om ieder voor- of nadeel maar om onevenredig grote voor- of nadelen. 6.2.3. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van de onroerende zaak waarvoor zij omslagplichtig is, sprake is van onevenredige voor- of nadelen in de onder 6.2.2 bedoelde zin. Het nadeel dat belanghebbende ondervindt doordat de hoogte van de omslag in het jaar 1995 onevenredig is gestegen ten opzichte van voorafgaande jaren is niet een nadeel dat voortvloeit uit een geringer belang bij de aan het hoogheemraadschap opgedragen taak van de bemaling binnen het beheersgebied ten opzichte van onroerende zaken met eenzelfde heffingsmaatstaf elders in het beheersgebied, waar het hoogheemraadschap voor de taak van het detailwaterbeheer meer kosten moet maken, dan wel die taakuitoefening van grotere betekenis is. Het in artikel 120, vijfde lid (tekst voor het jaar 1995) van de Waterschapswet bedoelde belang wordt niet bepaald door de betekenis van de onroerende zaak als waterwingebied voor de gemeente Amsterdam, noch door de status van een internationaal van betekenis zijnd beschermd natuurmonument, noch ook door de betekenis van de onroerende zaak voor toerisme en recreatie. 6.2.4. Belanghebbende stelt voorts - naar het Hof begrijpt - dat in de Omslagklassenverordening van het Hoogheemraadschap Amstel en Vecht voor het jaar 1995 een reductie is opgenomen voor de onroerende zaken welke liggen in klasse 2, het zogenoemde plassengebied en ten onrechte niet voor de daaraan grenzende gebieden met minder dan 50% water. Het instellen van omslagklassen en de begrenzing van de door die klassenindeling onderscheiden gebieden is naar zijn aard een arbitraire zaak. Verweerder heeft aangevoerd dat de klassenindeling en de begrenzing van die klassen zijn gebaseerd op een onderzoek door en een advies van de Heidemij, waarbij de onder 2.3.1 weergegeven criteria zijn gehanteerd. Belanghebbende heeft niet bestreden dat de klassenindeling op dat advies berust en heeft evenmin de resultaten van dat ingestelde onderzoek ter discussie gesteld. Naar het oordeel van het Hof moet er daarom van worden uitgegaan dat de klassenindeling op dat advies berust en dat de onderzoeksresultaten juist zijn. De bij de klasseninstelling en bij de afgrenzing daarvan gehanteerde criteria zijn redelijk en aanvaardbaar, zodat het Hof geen aanleiding heeft om te oordelen dat de Omslagklassenverordening van het Hoogheemraadschap Amstel en Vecht voor het jaar 1995 onverbindend zou zijn. 6.2.5. Aan het onder 6.2.4 gegeven oordeel doet niet af de onder 2.3.2 weergegeven correspondentie tussen de Provincie Utrecht en de Dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht. Uit deze correspondentie kan immers niet worden afgeleid hoe het door de Provincie Utrecht gesignaleerde grote verschil in de kosten van het waterbeheer tussen enerzijds het gebied met diepgelegen polders en anderzijds het hoger gelegen Vechtgebied moet worden gekwantificeerd en evenmin hoe en in welke mate zulks van invloed zou zijn op de door het hoogheemraadschap Amstel en Vecht - in navolging van het door de Heidemij ingestelde onderzoek en uitgebrachte advies - gehanteerde en door het Hof als redelijk en aanvaardbaar gekwalificeerde criteria voor de instelling en begrenzing van klassen. 6.3. Voorzover belanghebbenden hebben gesteld dat (een gedeelte) van de onroerende zaak waarvoor zij omslagplichtig zijn, moerasgebied is of een gebied met meer dan vijftig procent water, zodat die onroerende zaak tot het Plassengebied moet worden gerekend, althans een reductie op de aanslag moet worden verleend, hebben zij daarvoor tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder onvoldoende aangevoerd, en met name niet aannemelijk gemaakt dat die onroerende zaak een kadastraal perceel is dat direct grenst aan het Plassengebied, zoals op grond van rechtsoverweging 2.3.1 slot en artikel 4 van de Omslagverordening vereist is. 6.4. Uit het vorenoverwogene trekt het Hof de conclusie dat het beroep van belanghebbende ongegrond moet worden geoordeeld en dat de uitspraak van verweerder moet worden bevestigd. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 8. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van verweerder. De uitspraak is vastgesteld op 8 oktober 1999 door mrs Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr Berns als griffier en de beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Cassatie: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht f 160. Indien verweerder beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd van f 630. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten