Jurisprudentie
AA7878
Datum uitspraak1999-12-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/04038
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/04038
Statusgepubliceerd
Indicatie
Belanghebbende heeft korte tijd samengewoond met X; uit deze relatie is een zoon geboren die door belanghebbende alleen wordt opgevoed. De zoon is door X erkend. X doet (mede via door hem beheerste vennootschappen) regelmatig geldbedragen aan belanghebbende toekomen. Belanghebbende is vanaf medio 1991 tot en met februari 1992 in dienstbetrekking werkzaam geweest bij een vennootschap waarbij X betrokken was. Voorts heeft zij voor een andere vennootschap promotiewerkzaamheden verricht.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de van X ontvangen bedragen zijn aan te merken als inkomsten uit dienstbetrekking.
Voorts stelt de inspecteur dat de bewijslast dient om te keren omdat niet is voldaan aan de verplichtingen ex artikel 47, 1, a, jo 49 AWR.
Hof: Aangifte is weliswaar ingediend na verstrijken termijn indiening maar bij de aanslagregeling, die anderhalf jaar later plaatsvond, kon de inspecteur voldoende rekening houden met de in de aangifte vermelde gegevens.
De inspecteur heeft veelomvattende en gedetailleerde vragen gesteld over een reeks van jaren, te beginnen met 1991. Belanghebbende heeft een deel van de vragen weliswaar laat beantwoord doch dit leidt er in de gegeven omstandigheden niet toe dat de bewijslast volledig en verzwaard op belanghebbende zou dienen te rusten.
Het Hof acht aannemelijk dat de (middellijk) van X ontvangen bedragen door X zijn verstrekt uit vrijgevigheid dan wel uit een verplichting voortkomend uit moraal en fatsoen.
Aannemelijk is dat X zich gedrongen heeft gevoeld zijn ex-partner die de moeder is van zijn zoon met het verstrekken van toelagen in staat te stellen een redelijk bestaan te voeren.
Uitspraak
98/04038
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 4 september 1998, ingediend door mr als haar gemachtigde, en gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 30 juli 1998 betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f.96.681 met indeling in tariefgroep 2. Na bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f.43.761 en indeling in tariefgroep 5 doch zonder aanvullende alleenstaande-ouderaftrek
Het beroep, dat is aangevuld bij schrijven van de gemachtigde van 12 januari 1999, strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f.13.761 en toepassing van de aanvullende alleenstaande-ouderaftrek.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag in dier voege dat belanghebbende alsnog de aanvullende alleenstaande-ouderaftrek wordt verleend.
Met toestemming van de Voorzitter van de Derde Meervoudige Belastingkamer heeft de gemachtigde een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Ter zitting van 20 oktober 1999 zijn verschenen de gemachtigde en de inspecteur, tot bijstand vergezeld van . De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota (met bijlagen) voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. De inspecteur heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen en zich daarover kunnen uitlaten.
Ter zitting is tevens behandeld het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 (kenmerk 98/04037); al hetgeen in de onderhavige procedure is aangevoerd geldt ook voor die procedure en omgekeerd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgereikt.
De termijn voor indiening verliep op 1 april 1995. Het aangiftebiljet is door belanghebbende ondertekend op 27 december 1996 en door de inspecteur ontvangen op 3 januari 1997.
2.2. In het aangiftebiljet is het belastbare inkomen berekend op f.12.361. Aangegeven is een bedrag van f.49.000 als inkomsten uit werkzaamheden die niet in dienstbetrekking zijn verricht, onder aftrek van f.2.086 beroepskosten. De huurwaarde eigen woning beloopt f.7.560. Er is f.109 rente-inkomsten minderjarige kinderen aangegeven (en eenzelfde bedrag als vrijstelling in aanmerking genomen) en een bedrag van negatief f.888 andere rente-inkomsten. De aftrekposten eigen woning zijn berekend op f.41.255.
In het aangiftebiljet maakt belanghebbende aanspraak op de aanvullende alleenstaande-ouderaftrek op de voet van artikel 55, lid 6, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
2.3. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur het aangegeven inkomen verhoogd met de volgende bedragen:
f.34.000 in verband met kasstortingen op de privérekening van belanghebbende;
f.12.000 in verband met ontvangsten van A;
f.33.000 in verband met ontvangsten van B B.V.;
f. 5.320 hoger huurwaardeforfait.
Het belastbare inkomen is vastgesteld op f.96.681. De aanslag is gedagtekend 31 december 1997.
Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de correctie huurwaardeforfait verminderd tot f.1.400 en alsnog rekening gehouden met het bedrag van f.49.000 dat reeds in de aangifte was vermeld; het belastbare inkomen is verminderd tot f.43.761.
2.4. Belanghebbende is in 1991 vanuit de Verenigde Staten naar Nederland geëmigreerd. Zij heeft een zoon die is geboren op 5 maart 1990. De vader, C, heeft het kind erkend.
De zoon woont bij belanghebbende; zij voedt hem alleen op.
2.5. Tussen belanghebbende c.q. haar gemachtigde en de inspecteur heeft een uitgebreide briefwisseling plaatsgevonden met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 1992 en 1993. De inspecteur heeft een overzicht hiervan als bijlage 23 bij het vertoogschrift gevoegd. Bij brief van 6 december 1995 (bijlage 3 bij het vertoogschrift) heeft de inspecteur belanghebbende gewezen op de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de mogelijke gevolgen daarvan als neergelegd in de artikelen 25 en 29 van de AWR.
2.6. Bij schrijven van 26 januari 1996 heeft D de inspecteur namens belanghebbende onder meer het volgende bericht:
‘Hierbij zend ik u alvast wat gegevens met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting van mevrouw X. Zoals wij reeds telefonisch bespraken deel ik u bij deze officieel mede dat ik mevrouw X geadviseerd heb om een belastingadviseur te raadplegen, aangezien mijn fiscale kennis niet van dien aard is dat ze daar blindelings op kan vertrouwen. Als buitenlandse is haar zaak vrij gecompliceerd.’
De inspecteur heeft D voornoemd bij brief van 2 februari 1996 onder meer bericht dat ‘de door u aan mij verstrekte informatie maar een klein deel is van hetgeen waarom ik verzocht heb’ en voorts dat ‘(u)it informatie verkregen van mw.X blijkt dat u in het bezit moet zijn van meer gegevens (zoals o.a. bankafschriften e.d.).’ In deze brief is verder vermeld:
‘Op grond van Artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vorder ik ter inzage alle gegevens die u onder heeft, welke van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van mw.X. Deze gegevens ontvang ik graag uiterlijk 09-02-1996.’
2.7. Op 14 februari 1996 zijn door de gemachtigde aan de inspecteur bankafschriften van een bankrekening met nummer 0000000 ten name van belanghebbende aan de inspecteur ter inzage verstrekt. Onder de stukken (bijlage 5 bij het beroepschrift) bevindt zich een kopie van de ontvangstbevestiging.
2.8. Bijlage 6 bij het beroepschrift is een kopie van een brief van de inspecteur d.d. 1 maart 1996 aan de gemachtigde, waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘In deze brief treft u aan een overzicht van de op dit moment openstaande vragen naar aanleiding van de eerdere brieven van 06/07/1995 en 24/10/1995 en het bestuderen van de bankafschriften. U wordt verzocht de gevraagde bescheiden en schriftelijke antwoorden op vragen binnen een termijn van vier weken te verstrekken.
(.....)
Inkomsten uit dienstbetrekking (E B.V.)
In de aangifte 1992 wordt een loon uit dienstbetrekking aangegeven van f.15.801,-.
Werkgever is E BV te Q.
Openstaande vragen:
Wat was de aard van de functie bij E BV?
Sinds wanneer was mevr.X in dienst bij E BV en wanneer is de arbeids-
overeenkomst beëindigd?
Wat is de reden van de beëindiging van de dienstbetrekking?
Ik ontvang graag een kopie van de arbeidsovereenkomst.
Uit de bankafschriften blijkt dat mevr.X de volgende bedragen ontvangt van resp.betaalt aan E B.V.:
Ontvangen: Betaald:
1991: 28.000,00 500,00
1992: 67.130,00 5.000,00
1993: 22.278,00 13,83
Waarom worden deze bedragen niet in de aangiften 1992 en 1993 opgenomen?
Is mevr.X in het bezit (geweest) van de aandelen E B.V.?
B B.V.
In 1993 en 1994 worden resp. F.31.946,18 en f.33.000,00 ontvangen van B
B.V. te R.
Wat is de aard van deze ontvangsten? Specificaties bijvoegen. Is er sprake van te
belasten inkomsten?
Wat is de relatie tussen mevr.X en B B.V.?
Is mevr.X in het bezit (geweest) van de aandelen B B.V.?
Niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden
In 1992 en 1993 wordt resp. een bedrag van f.40.000,- en f.54.000,- aangegeven.
Van welke (rechts-)personen zijn deze bedragen ontvangen?
Gaarne onderliggende stukken waaruit de ontvangst van de bedragen blijkt ter inzage.
Terzake van welke werkzaamheden zijn deze bedragen door X ontvangen?
(....)
Alimentatie
In de aangifte IB 1992 en 1993 wordt melding gemaakt van een alimentatie-uitkering
van de heer C uit R (f 30.000,- per jaar).
Sinds welke datum was mevr.X gehuwd met dhr.C?
Zijn uit het huwelijk kinderen geboren? Zo ja, wat is de geboortedatum en de
initialen van (het) (de) kind(eren)?
Wat is de datum van scheiding?
Gaarne ontvang ik een kopie van het echtscheidingsvonnis en het
echtscheidingsconvenant (boedelscheiding).
Waarom het bedrag van f 30.000,- per jaar wel in de aangifte genoemd, maar niet verder
meegenomen in de opstelling van het inkomen van mevr.X?
(.....)
Ontvangen van A
Via de bankrekening van de te Y komen de volgende bedragen
binnen op de bankrekening van mevr.X
-22/03/1994 5.000,00
-09/04/1994 7.000,00
Er wordt verwezen naar een afspraak met A.
Hoe luidt deze afspraak en wat is de relatie tussen A en X?
Is er sprake van te belasten inkomsten?’
In voornoemde brief is voorts een overzicht van kasstortingen op de privé-rekening van
belanghebbende vermeld over de jaren 1991 tot en met 1994.
In 1993 hebben de kasstortingen in totaal f.47.750 belopen en in 1994 f.34.000. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht gedetailleerd aan te geven wat de herkomst van het geld is, of het te belasten inkomsten betreft en of de ontvangen bedragen in de aangiften zijn begrepen.
Verder heeft de inspecteur verzocht een specificatie te verstrekken van de in de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1993 opgevoerde post buitengewone lasten ad f.2.183.
2.9. Bij brief van 1 mei 1996 bericht de gemachtigde de inspecteur als volgt:
‘Bijgaand doen wij u toekomen de brief d.d. 25 april 1996 met een viertal bijlagen, die wij
van mevrouw X ontvingen.
De ontbrekende bankafschriften van mevrouw X en de bankafschriften van haar zoon
zullen u zo spoedig mogelijk worden nagezonden.
Tenslotte delen wij u mede, dat binnenkort de aangiften IB 1991 en 1994 van mevrouw
X zullen worden ingediend via ons kantoor.’
In voormelde brief van belanghebbende van 25 april 1996 is onder andere het volgende vermeld:
‘4. Inkomsten uit dienstbetrekking
De aard van de functie bij E B.V. was die van administratief/PR medewerkster. Mijn
dienstbetrekking is begonnen op 1 juli 1991 en is beëindigd op 28 februari 1992. De
reden was dat er geen werk meer was. Bijgesloten treft u een kopie van de arbeidsover-
eenkomst aan. Alle betalingen die ik ontvangen heb en die zijn opgegeven in de aangifte
zijn inclusief de betalingen die ik ontvangen heb van E B.V.. Bedragen die E B.V. mij
heeft overgemaakt na beëindiging van mijn dienstverband hadden geen betrekking op de
arbeidsovereenkomst. Ik ben geen aandeelhoudster van E B.V. en ben dat ook nooit
geweest.
5. B B.V.
Ik heb enige hand- en spandiensten verricht voor B B.V. (promotie), maar heb daar
geen vergoeding voor ontvangen. Alle bedragen die ik ontvangen heb, waren kostenver-
goedingen voor mijn verblijf en onkosten die ik gemaakt heb t.b.v. B B.V.in R.
Ik ben nooit in het bezit geweest van de aandelen B B.V..
6. Niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden
Deze bedragen zoals u die noemt zijn direkt of indirekt door mij ontvangen van de heer
C. Stukken daarvan heb ik niet, maar de heer C zal de betalingen kunnen
bevestigen.
(.....)
8. Alimentatie
Ik ben nooit getrouwd geweest met de heer C. Er is wel een kind geboren en de
geboortedatum is 5 maart 1990 en de initialen zijn . Gezien er geen huwelijk was is
er ook geen scheiding en dus is er ook geen echtscheidingsvonnis of echtscheidings
convenant c.q. boedelscheiding.
De heer C betaalt zijn bijdrage voor de opvoeding en het algemene welzijn van
onze zoon.
9. Bank- en girorekening
Ik heb kopie-afschriften gevraagd van mijn bank, zoals u die vermeld hebt, maar deze
heb ik nog niet ontvangen. Zodra ze ontvangen zijn zal ik ze sturen. Ik heb geen andere
bank- en/of girorekeningen dan die u in uw brief opgeeft. Hierbij treft u de bankaf-
schriften aan van mijn zoon. Alle andere rekeningen zijn reeds lang opgeheven.
10. De bedragen van de heer A
Er is geen relatie tussen mij en de heer A, maar deze bedragen heb ik van de
heer A ontvangen, die in opdracht handelde van de heer C, die nu en toen
en in het buitenland woont.
11. Kasstortingen
Alle bedragen van de kasstortingen zijn bedragen, die ik direkt of indirekt van de heer
C heb ontvangen en zijn allemaal opgegeven zover nodig in mijn belastingaangifte.
12. Buitengewone lasten
Bijgesloten treft u de specificatie waarom u verzoekt.’
2.10. Bijlage 8 bij het beroepschrift is een kopie van een brief d.d. 13 augustus 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen aan belanghebbende. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
‘Gemachtigd door het hoofd van de eenheid Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P
en via ondermandaat door mijn hoofd van dienst, deel ik u mede dat ik voor
onbepaalde tijd de behandeling heb overgenomen van uw aangiften. Onderdeel van de
machtiging is het uitoefenen van alle bevoegdheden van inspecteur met betrekking
tot uw aangiften inkomstenbelasting. De beantwoording van de vragen van ambtgenoot
in de brief van 1 maart 1996 geeft mij aanleiding tot het stellen van
aanvullende vragen. Ik vraag u vóór 14 september 1996 deze vragen te beantwoorden en
de gevraagde bescheiden aan mij toe te zenden. Ik ben bij de vraagstelling uitgegaan van
de nummering in uw brief van 25 april 1996 aan de gemachtigde.
(.....)
4. Inkomsten uit dienstbetrekking (E BV)
Uit de bankafschriften bleek dat u de volgende bedragen ontvangt van resp. betaalt aan
E B.V.:
Jaar 1993:
Ontvangen 22.278,00
Betaald 13,83
Bruto loon volgens aangifte 0,00
Graag ontvang ik de aansluiting tussen de bedragen die in uw aangiften worden
aangemerkt als loon en bovenstaande ontvangsten en betalingen.
De bedragen die E B.V. na beëindiging van uw dienstverband (28/02/1992) uitbetaalde
hadden volgens u geen betrekking op de arbeidsovereenkomst.
Ik verzoek u aan te geven wat het karakter van deze betalingen door E B.V. is.
Welke bedragen uit bovengenoemde tabellen betreft het?
Is er sprake van onbelaste of belaste bedragen en waarom?
Welke werkzaamheden heeft u na beëindiging van de dienstbetrekking nog verricht voor
E B.V.? Ik wijs u er op dat u van 01/06/1988 tot 01/12/1992 bestuurder bent geweest
van E B.V. Uw opvolger trad pas op 19/11/1992 in functie.
5. B B.V.
U meldt dat de door u van B B.V. ontvangen bedragen (1993: f.31.946,18 en
1994: f.33.000,00), kostenvergoedingen waren voor uw verblijf in R en onkosten die
u daar gemaakt heeft t.b.v. B B.V..
Verder zegt u enige hand- en spandiensten te hebben verricht voor B B.V. (promotie),
maar hiervoor heeft u geen vergoeding ontvangen.
Graag verneem ik waaruit uw promotionele activiteiten bestonden.
Is er een overeenkomst met B B.V. m.b.t. deze activiteiten?
In welke periode(n) bent u in het buitenland geweest?
Waarom hebt u deze activiteiten zonder beloning verricht?
Graag ontvang ik een gedetailleerd overzicht van de kosten die u in het buitenland gemaakt
heeft. Ik verzoek u de bijbehorende bewijsstukken bij te sluiten. Overigens blijkt uit
uw bankrekening 00.00.00.000 niet direct welke uitgaven u bedoelt.
6. Niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden.
U schrijft dat u deze bedragen (1992: f 40.000,00; 1993: f 54.000,00) direct of indirect
heeft ontvangen van de heer C.
Niet alle vragen dienaangaande zijn door u beantwoord.
Voor welke werkzaamheden zijn de bedragen ontvangen? Gaarne onderliggende stukken
ter inzage.
Betreft het bedragen die u contant ontvangen heeft van de heer C?
Zo ja graag een specificatie met datum ontvangst.
Wat bedoelt u met "indirect ontvangen"? Van wie zijn deze bedragen ontvangen?
Ik verzoek u mij een verklaring te overleggen van de heer C over de aard van de
werkzaamheden welke u verricht heeft en de wijze van betaling.
(.....)
8. Alimentatie
De f 30.000,- welke per jaar in 1992 en 1993 wordt betaald, betreft alimentatie van
C ten behoeve van de opvoeding en het algemene welzijn van uw zoon.
Betreft het contante betalingen? Op welke data heeft u het geld ontvangen?
Ik verzoek u mij bewijsstukken te overleggen van de ontvangst van dit bedrag.
Ik verzoek u mij een verklaring te overleggen van de heer C over de wijze van
betaling.
(.....)
10. Ontvangen van A (de bedragen van de heer A)
De bedragen die via de heer A worden ontvangen (22/03/1994 f 5.000,00 en
09/04/1994 f 7.000,00) zijn afkomstig van de heer C.
Niet duidelijk is waarom de heer C de genoemde bedragen aan u betaalt?
Hoe luidt de afspraak waarnaar verwezen wordt (A)
Ik verzoek u mij een verklaring te overleggen van óf de heer A óf de heer
C over de aard van de betalingen en de wijze waarop u ze ontvangt.
Betreft het belastbare bedragen?
Graag verneem ik of u nog regelmatig contact heeft met C.
Wat is het laatst bekende adres en telefoonnummer?
11. Kasstortingen
Uw antwoord is niet expliciet genoeg. U vermeldt dat de bedragen welke u direct of indirect
ontving van de heer C voor zover nodig in uw belastingaangifte zijn vermeld.
Ik verzoek u mij aan te geven welke bedragen uit het aan onderstaande tabel wel in de
aangiften zijn vermeld, en welke niet:
jaar: valutadatum: bedrag: totaal:
(.....)
1993: 2-03-93 8.000,00 47.750,00
8-05-93 14.000,00
8-06-93 6.500,00
6-07-93 6.500,00
13-07-93 6.500,00
21-12-93 4.500,00
29-12-93 1.250,00
31-12-93 500,00
1994: 22-01-94 9.000,00 34.000
8-02-94 7.000,00
23-04-94 2.000,00
26-05-94 3.500,00
19-07-94 4.000,00
4-10-94 4.000,00
18-10-94 4.500,00
* Voor de bedragen die zijn opgegeven in de aangifte ontvang ik graag een aansluiting met
het betreffende bedrag uit de aangifte.
* Voor de bedragen die niet zijn verwerkt in de aangifte wil ik graag weten waarom u het
Niet nodig vindt deze op te geven in de aangifte.
* Wat verstaat u onder "indirect ontvangen"? Van wie zijn deze bedragen ontvangen?
* Ik verzoek u mij een verklaring te overleggen van de heer C over de aard van de
betalingen en de wijze waarop u ze ontvangt.’
2.11. Bijlage 9 bij het beroepschrift is een kopie van een schrijven d.d. 24 oktober 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen aan belanghebbende waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘Op 13 augustus 1996 heb ik u een vragenbrief verstuurd in verband met de afwikkeling van
uw aangiften inkomstenbelasting. De termijn voor beantwoording is reeds ruim een maand
verstreken. Ik verzoek u thans onverwijld mij de gevraagde informatie te doen toekomen.
Ik wijs U erop dat het niet voldoen aan de informatieplicht zoals geregeld in artikel 47 van
de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) strafbaar is gesteld. In artikel 68 van de
AWR is de volgende bepaling opgenomen:
(.....)
Het niet voldoen aan de informatieplicht kan tevens tot omkering van de bewijslast leiden
(artikelen 25 lid 6 en 29 AWR).
Indien ik de gevraagde informatie niet vóór 8 november 1996 heb ontvangen, neem ik aan
dat U niet aan de informatieplicht op grond van artikel 47 AWR wenst te voldoen.
Het ontbreken van de informatie heeft tot gevolg dat ik thans niet in staat ben de aanslag met
betrekking tot uw aangifte Inkomstenbelasting 1993 op het juiste bedrag vast te stellen.
Aangezien de uiterste termijn voor het vaststellen van bedoelde aanslag over enkele weken
verloopt, ben ik gedwongen om bij de aanslagregeling een correctie aan te brengen ter
behoud van rechten. De aanslag inkomstenbelasting 1993 zal door mij vastgesteld worden
op basis van een belastbaar inkomen van f 100.000,-. Mocht uit de door u nog te verstrekken
informatie blijken dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vatsgesteld, dan zal de aanslag
uiteraard worden verminderd.’
2.12. Bij schrijven van 5 november 1996 (bijlage 10 bij het beroepschrift) heeft de gemachtigde de inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen als volgt bericht:
‘Via cliënte ontvingen wij eerst heden afschriften van uw brieven aan bovenvermelde
belastingplichtige, waaronder uw schrijven van 24 oktober jl.
Door de veelheid van vragen en het feit dat wij nu pas de vragenbrief van 13 augustus jl.
ontvingen, zijn wij niet in staat om voor 8 november a.s. te reageren. Wij verzoeken u
voor het beantwoorden van de vragen uitstel te verlenen tot 1 januari 1997.’
Laatstgenoemde inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 6 november 1996 (bijlage
11 bij het beroepschrift); hierin is onder andere vermeld:
‘Ik ben bereid het door u gevraagde, gezien de voorgeschiedenis lange, uitstel te verlenen
voor de beantwoording van de vragen.
Daaraan koppel ik wel dezelfde voorwaarden zoals deze in mijn brief van 24 oktober 1996
zijn verwoord, maar dan voor een deadline van 1 januari 1997.’
2.13. Bijlage 12 bij het beroepschrift is een kopie van een schrijven d.d. 31 december 1996 van de gemachtigde aan de inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen ; hierin is onder andere het volgende vermeld:
‘Onderstaande volgt in overleg met cliënte de beantwoording van uw bovengenoemde brief
[vragenbrief d.d. 13 augustus 1996]. De in uw brief gehanteerde indeling/nummering wordt
zoveel mogelijk gevolgd.
(.....)
4. - Zie bijlage 1.
Zie bijlage 1.
Wat betreft haar functie als bestuurder van E B.V. tussen 1988 en 1992 kan zij mee-
delen dat toen haar dienstbetrekking eindigde er ook met de opvolger werd afge-
sproken, dat zij direct zou uittreden als bestuurder, omdat hij reeds de controle over
E B.V. had overgenomen. Het is later gebleken, dat dit formeel niet was opgegeven
aan de Kamer van Koophandel en pas in november 1992 officieel werd geregistreerd.
Destijds voor 1990 had E B.V. te maken met de afwikkeling van de F groep en
als zodanig is zij toen op verzoek van de F groep als bestuurder opgetreden en
zij heeft daarvoor een arbeidsvergoeding gekregen. Gezien de complexe afhandeling
Heeft zij daarna nog verschillende malen consultancy fees (omzet) ontvangen van
E B.V., zoals zij ook heeft opgegeven, alles in overleg met de opvolger. Haar
werkzaamheden bestonden er vooral uit om vergaderingen bij te wonen en de
opvolger te assisteren.
5. - Haar werkzaamheden voor B B.V. bestonden vooral uit het begeleiden van
buitenlandse gasten in R, het ontvangen van deze mensen op de plek waar de
schat zal worden opgegraven en de bezoekers e.e.a. te laten zien van R en omgeving.
Er is geen schriftelijke overeenkomst tussen B B.V. met betrekking tot haar
activiteiten, maar cliënte deelde mij mede dat B B.V. een en ander gaarne zal bevestigen.
Haar werkzaamheden voor B B.V. betreffen het tijdvak 1992-1994. Ten
eerste is de belastingdienst ervan op de hoogte, dat de vader van de zoon van cliënte, de heer C, bij B B.V. betrokken is.
Haar verrichtingen voor B B.V. heeft cliënte dan ook gedaan uit gevoels-
overwegingen en tevens met het idee, dat er later weer een betaalde opdracht uit
zou kunnen volgen. Daar komt bij, dat gelet op het incidentele en niet verplichtende
karakter van de werkzaamheden cliënte geen bezwaar had om op basis van kosten-
vergoeding te werken.
De u bekende gedetailleerde kostenrekening van wat zij heeft uitgegeven in het
buitenland is tevens de enige kostennota. Deze rekening is netjes betaald door B B.V..
Hetgeen meer is betaald is in rekening-courant verrekend en is verantwoord in
bijlage I onder de toelagen/omzet.
6. De bedragen die cliënte van de heer C heeft ontvangen, hebben niets met werkzaam-
heden te maken. Deze bedragen zijn aan haar betaald door de heer C voor het onder-
houd van hun zoon. Inderdaad heeft zij de bedragen van de heer C contant
ontvangen als zij hem zag in het buitenland of als hij in Nederland op bezoek was. Data hiervan
zijn niet bijgehouden. Soms zijn deze bedragen ook via een tussenpersoon aan haar
gegeven op verzoek van de heer C. De heer a is de belastingdienst bekend
in deze. Deels zijn ook betalingen verricht via vennootschappen. Zie bijlage I.
(.....)
8. Inderdaad zijn de kinder-toelage-betalingen door de heer C vaak contant betaald, maar
ook geregeld via rekening-courant van B.V.’s. De data van deze betalingen zijn divers
omdat deze betalingen bijvoorbeeld bij de sporadische bezoeken van de heer C aan
Nederland en bij de bezoeken van mevrouw X aan R gedaan werden. De heer
C kan de belastingdienst te allen tijde bevestigen, dat hij deze betalingen inderdaad
heeft gedaan. Wilt u deze brief als een dergelijke bevestiging beschouwen.
9. De bank- en giro-afrekeningen waarom de belastingdienst vraagt zijn opgevraagd bij de
bank, omdat ze niet meer in het bezit van mevrouw X zijn en zullen u zo spoedig
mogelijk opgestuurd worden.
10.A werkte bij een B.V., die betalingen namens de heer C aan mevrouw X
verrichtte. De heer C betaalde deze bedragen als onderhoudskosten voor hun zoon.
De afspraak die gemaakt is destijds is dat als de heer c niet in staat zou zijn om
mevrouw X te betalen door zijn verblijf in het buitenland, hij de heer A af
en toe verzocht om e.e.a. voor hem voor te schieten. Het gaat hier om onbelastbare
betalingen.
De contacten tussen de heer C en mevrouw X zijn schaars en beperken zich tot
het uitwisselen van informatie over hun zoon.
Mevrouw X heeft inmiddels begrepen dat de belastingdienst met de heer C
correspondeert, dus zij gaat ervan uit dat zij aan het u bekende adres in het buitenland niets
kan toevoegen.
11.Zie bijlage I. [4x]
Voor de aard van de betalingen verwijs ik naar de vorige antwoorden.’
Bijlage I bij voormelde brief van 31 december 1996 bestaat uit een viertal pagina’s waarop voor de jaren 1991 tot en met 1994 een overzicht is opgesteld van de door belanghebbende ontvangen bedragen waarnaar de inspecteur in zijn brief van 13 augustus 1996 (zie 2.10.) heeft gevraagd. Voor 1993 luidt dit overzicht als volgt:
2-03-93 Kas 8000,00 Toelage zoon C
8-06-93 Kas 4000,00 Toelage zoon C
6-07-93 Kas 6500,00 Toelage zoon C
13-07-93 Kas 6500,00 Toelage zoon C
21-12-93 Kas 4500,00 Toelage zoon C
31-12-93 Kas 500,00 Toelage zoon C
29-01-93 Bank 5000,00 Omzet E B.V.
30-03-93 Bank 14000,00 Omzet E B.V.
7-04-93 Bank 2000,00 Omzet E B.V.
8-05-93 Kas 14000,00 Omzet C
8-06-93 Kas 2500,00 Omzet C
31-12-93 Opgenomen lening 16500,00 Omzet C
6-02-93 Bank 1278,00 R/C E B.V.
22-07-93 Bank -13,83 R/C E B.V.
29-12-93 Kas 1250,00 R/C
31-12-93 Afgelost lening -5500,00 R/C
------------------
81014,17
AF: Toelage zoon 30000,00
AF: Lening R/C -2985,83
------------------
Totaal inkomsten 54000,00
===========
Het overzicht van het jaar 1994 luidt als volgt:
22-01-94 Kas 9000,00 Toelage zoon C
8-02-94 Kas 7000,00 Toelage zoon C
23-04-94 Kas 2000,00 Toelage zoon C
26-05-94 Kas 3500,00 Toelage zoon C
19-07-94 Kas 4000,00 Toelage zoon C
18-10-94 Kas 4500,00 Toelage zoon C
4-10-94 Kas 4000,00 Omzet C
22-03-94 Bank 5000,00 Omzet A
9-04-94 Bank 7000,00 Omzet A
10-08-94 Bank 15000,00 Omzet B B.V.
21-12-94 Bank 18000,00 Omzet B B.V.
-------------
79000,00
AF: Toelage zoon 30000,00
-------------
Totale inkomsten 49000,00
========
2.14. In een brief van 7 mei 1997 bericht de inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen de gemachtigde onder meer als volgt:
‘Tot mijn grote teleurstelling constateer ik dat aan de toezeggingen in uw brief van 31december 1996 om bescheiden te overleggen tot op heden niet is voldaan.(…..)
Gelet op het voorgaande heb ik het voornemen voor het jaar 1991 een navorderings-
aanslag op te leggen ex artikel 16 lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
tenzij duidelijk wordt dat de privégelden uit een onbelaste bron zijn voortgekomen.
Naast de strafrechtelijke aspecten breng ik nogmaals de mogelijkheid van omkering
der bewijstlast onder uw aandacht.’
2.15. In een faxbericht van 30 mei 1997 van de gemachtigde aan de inspecteur is vermeld dat er bij cliënte op is aangedrongen de resterende bescheiden te overleggen en voorts dat aangezien zij daarvoor ook van derden afhankelijk is (bank, notaris, garage), het nog niet mogelijk is thans de gevraagde bescheiden te overleggen.
2.15. In een brief van 2 juni 1997 van de inspecteur aan de gemachtigde is vermeld dat indien vóór 11 juni 1997 de gevraagde informatie niet is verstrekt de inspecteur één of meer gevolgen ten uitvoer zal leggen van de bepalingen welke hij in zijn vorige brief heeft opgenomen.
2.16. Bij faxbericht van 17 juni 1997 heeft de gemachtigde aan de inspecteur de volgende bescheiden gezonden:
een akte van hypotheekstelling d.d. 22 mei 1991;
een kopie van een polis van 5 maart 1990;
een jaaroverzicht van een bankrekening t.n.v. de zoon alsmede de bankafschriften van het jaar 1995;
een kopie van een overeenkomst van geldlening d.d. 31 december 1992 welke is gesloten tussen belanghebbende en G Investment Corporation in het buitenland.
2.17. Bij schrijven van 27 oktober 1997 (bijlage 15 bij het vertoogschrift) bericht de inspecteur de gemachtigde onder meer het volgende mede:
‘Aangezien de uiterste termijn voor het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 1994
binnenkort verloopt ben ik genoodzaakt om de aanslag nu vast te stellen, rekening houdende
met de volgende correcties:
Hogere inkomsten:
Kasstortingen op privé-rekening f 34.000
Ontvangsten A f 12.000
Ontvangsten B BV f 33.000
In hoeverre deze inkomsten eventueel reeds zijn opgenomen onder de aangegeven f 49.000
(vraag 1c; inkomsten uit arbeid) is onbekend nu hierover bij de aangifte geen specificatie is
verstrekt en deze informatie ook niet later alsnog is verstrekt.
Huurwaarde van de woning: bij de aanslagregeling zal ik uitgaan van een huurwaarde-
forfait van f 12.880 (.....)’
2.18. De aanslag is vastgesteld naar een belastbare inkomen van f.96.681 met toepassing van tariefgroep 2. Na bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak het belastbare inkomen als volgt verminderd:
belastbaar inkomen volgens aangifte 12.361
ontvangsten A 12.000
ontvangsten B BV 33.000
kasstortingen 34.000
in aangifte verwerkt -/- 49.000
----------
30.000
correctie huurwaardeforfait 1.400
--------
belastbaar inkomen na correctie 43.761
2.19. Bijlage 22 bij het vertoogschrift is een kopie van een brief van de gemachtigde d.d. 20 november 1998 aan de inspecteur waarin onder andere het volgende is vermeld:
‘In de uitspraak op het bezwaarschrift vermeldt u dat de afwezigheid van een schriftelijke
vastlegging van de afspraken omtrent de bijdrage in het levensonderhoud van de zoon een
reden is om de correctie van f.30.000 niet terug te nemen. Inmiddels hebben wij van de heer
C en mevrouw X een schriftelijke verklaring ontvangen inzake de bijdrage
in het levensonderhoud van hun zoon van f. 30.000 per jaar (zie bijlagen 1 en 2).
Op basis van deze verklaringen verzoeken wij u alsnog deze correcties voor 1993 en 1994
ongedaan te maken.
Tevens zenden wij u een overzicht uit het grootboek 1993 van E B.V. betreffende de
rekening-courant van mevrouw X (bijlage 3). Hieruit blijkt dat de ontvangsten afkomstig
van E B.V. in 1993 ad f.22.265 ten laste van de rekening-courant van mevrouw X
zijn geboekt en dus niet ten laste van de winst van E B.V. zijn gekomen.’
De verklaring van belanghebbende is door haar d.d. 30 september 1998 getekend in het buitenland en heeft de volgende inhoud:
‘Herewith I, X, declare at the request of my advisors that my son, receives from his biological father monthly
allowances in the amount of Dfl. 2.500,- (---TWOTHOUSANDFIVEHUNDRED----
----DUTCH GUILDERS) since his birth.
I also declare, that I have received this amount as per the agreement between him and
myself, to assist in the cost of living and education of our son.’
De verklaring van C is opgemaakt en getekend in het buitenland, op 1 oktober 1998 en luidt als volgt:
‘Op verzoek van de moeder van mijn zoon, X, bevestig ik nogmaals dat
volgens afspraak ik als vader het bedrag van f 2.500,- (zegge: ---- TWEEDUIZEND----
VIJFHONDERD GULDEN----) per maand sinds zijn geboorte bijdraag in de kosten van
levensonderhoud en opleiding van onze zoon.
Dit bedrag is meerdere malen bevestigd aan de belastingdienst.
De bedragen zijn betaald en er is geen achterstand en deze bedragen zijn volledig voor
mijn persoonlijke rekening.
Deze afspraak is 8 jaar geleden gemaakt en is in goed onderling overleg tot stand gekomen,
zoals dat in een geciviliseerde wereld gebruikelijk zou moeten zijn.’
2.20. Bij de conclusie van repliek heeft de gemachtigde overgelegd een verklaring van C welke op 17 mei 1999 in het buitenland door hem is ondertekend. De inhoud van deze verklaring luidt als volgt:
‘Ondergetekende, C, geboren in 1946, verklaart bij deze dat hij
geheel onverplicht en uit vrijgevigheid in de jaren 1993 en 1994 aan mevrouw X,
zijnde de moeder van hun gezamenlijke zoon, bedragen ter vrije besteding heeft doen
toekomen ten belope van tenminste HFL 17.000 respectievelijk HFL 16.000.’
2.21. Bij de pleitnota heeft de gemachtigde overgelegd kopieën van bankafschriften van belanghebbende betreffende betalingen van buitengewone lasten in 1993.
3. Geschil
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen.
Dient in het onderhavige geval met toepassing van artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de bewijslast om te keren?
Is de aanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld?
4. Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan -zakelijk weergegeven- nog het volgende toegevoegd.
Door de gemachtigde
Belanghebbende en C hebben in het verleden enige tijd samengewoond. Het kind is door C erkend.
C is minderheidsaandeelhouder van B B.V. geweest. Sedert omstreeks het jaar 1996 is hij niet meer betrokken bij deze vennootschap. B B.V. hield zich bezig met het organiseren van reizen voor schatzoekers in het buitenland.
Ik ken de vermogens- en inkomenspositie van C niet maar ik heb uit de verhalen van belanghebbende wel de indruk gekregen dat hij zéér vermogend is.
Mijn indruk van belanghebbende is dat zij niet een echt arbeidzaam leven leidt. Zij heeft een tijdje administratief werk voor E B.V. gedaan; daarvoor was ze zo’n beetje directrice van E B.V. Voor B B.V. begeleidde ze schatzoekersreizen. Haar rol was representatief.
De gegevens die thans ter zitting zijn overgelegd waren reeds drie jaar geleden aan de inspecteur verstrekt.
Door de inspecteur
Belanghebbende heeft bedragen ontvangen van twee vennootschappen en een natuurlijk persoon. Voor mij is niet te traceren wat arbeidsbeloning is of alimentatie of schenking. Ik heb gegevens gebruikt die afkomstig zijn van de Belastingdienst Grote ondernemingen en die gegevens heb ik getracht te verifiëren bij belanghebbende.
Desgevraagd deel ik mede dat van alimentatie voor belanghebbende geen sprake kan zijn. Er is sprake van een arbeidsbeloning of een schenking. Van een verplichting uit hoofde van moraal en fatsoen zou sprake kunnen zijn; de desbetreffende bedragen zijn dan niet belast.
Ik erken dat, zoals de gemachtigde stelt, vragenbrieven van 1996 ten onrechte aan belanghebbende zelf zijn geadresseerd.
Belanghebbende heeft niet aangetoond dat sprake is van onkostenvergoedingen van B B.V. Ik hoor nu voor het eerst dat deze vennootschap onvindbaar is.
Ik acht thans aangetoond dat belanghebbende de in geschil zijnde ziektekosten heeft betaald.
Een aantal stukken zijn door belanghebbende ontzettend laat in het geding gebracht, zoals bijvoorbeeld de verklaring van C.
Tijdens het onderzoek bij E B.V. is niet meer aan het licht gekomen dan is verwoord in de stukken. Ik kan niet aantonen dat bedragen die aan belanghebbende ten goede zijn gekomen door E B.V. als loon zijn geboekt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het aangiftebiljet voor het onderhavige jaar is op 3 januari 1997 door de inspecteur ontvangen. De termijn voor indiening was op 1 april 1995 verstreken. De betreffende aanslag, die is opgelegd na een briefwisseling naar aanleiding van de ingediende aangifte, is gedagtekend 31 december 1997. Gelet op het vorenstaande heeft de inspecteur naar ’s Hofs oordeel bij de aanslagregeling voldoende tijd en gelegenheid gehad om rekening te houden met de in het aangiftebiljet vermelde gegevens. Het enkele feit dat de aangifte te laat is ingediend kan onder deze omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat niet de vereiste aangifte is gedaan.
Evenmin kan de omstandigheid dat belanghebbende niet heeft verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet voor het onderhavige jaar leiden tot het oordeel dat de bewijslast in het onderhavige geval moet worden omgekeerd (zie o.m. HR 28 maart 1979, nr 18.917, BNB 1979/170).
5.2. De inspecteur heeft gesteld dat het Hof het beroep van belanghebbende dient af te wijzen nu zij niet heeft voldaan aan de verplichtingen zoals die zijn neergelegd in artikel 47, lid 1, onderdeel a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen jo artikel 49 van deze wet.
Het Hof kan de inspecteur in deze stelling niet volgen. Daarbij neemt het Hof het volgende in aanmerking.
Aan belanghebbende is een lange reeks van vragen gesteld die betrekking hadden op een aantal jaren, te beginnen met 1991. De vragen waren veelomvattend en zeer gedetailleerd. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende over een aantal bescheiden niet direct, dan wel niet meer kon beschikken. Daarbij komt dat twee vragenbrieven, zoals de inspecteur ook heeft erkend, ten onrechte aan belanghebbende zelf zijn gericht terwijl de inspecteur op de hoogte was van het feit dat belanghebbende zich liet vertegenwoordigen door de gemachtigde. Belanghebbende en haar gemachtigde hebben ook steeds gereageerd op de brieven van de inspecteur en in hun brieven vragen beantwoord. Met de inspecteur is het Hof van oordeel dat belanghebbende een deel van de gestelde vragen laat heeft beantwoord doch dit kan in de gegeven omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat de bewijslast volledig én verzwaard op belanghebbende zou dienen te rusten. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen de vragen van de inspecteur te beantwoorden.
5.3. Belanghebbende heeft gesteld dat zij van C, de vader van haar zoon, in de jaren 1993 en 1994 geldbedragen heeft ontvangen van die C welke haar uit vrijgevigheid dan wel uit een verplichting voortkomend uit moraal en fatsoen zijn verstrekt en voorts voor de opvoeding van de zoon. Ter ondersteuning van die stelling is een verklaring van C overgelegd waarin laatstgenoemde verklaart dat hij in de jaren 1993 en1994 ten minste f.17.000 respectievelijk f.16.000 aan belanghebbende heeft doen toekomen, een en ander uit vrijgevigheid. Voorts hebben belanghebbende en C verklaard dat laatstgenoemde sedert de geboorte van hun zoon aan belanghebbende f.2.500 per maand bijdraagt in de kosten van levensonderhoud en opleiding van de zoon. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de stelling van belanghebbende die wordt ondersteund door de overgelegde verklaringen van C en acht een en ander aannemelijk. Dat de verklaringen eerst in 1998 en 1999 op schrift zijn gesteld doet aan de aannemelijkheid van de juistheid van de inhoud daarvan niet af. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende de moeder is van de zoon van C en dat belanghebbende enige tijd ongehuwd heeft samengewoond met C. Aannemelijk is dat C, die kennelijk voldoende vermogend is, zich gedrongen heeft gevoeld zijn ex-partner, die de moeder is van zijn zoon, met het verstrekken van toelagen in staat te stellen een redelijk bestaan te voeren. De hoogte van het bedrag ten behoeve van het levensonderhoud van de zoon doet aan ‘s Hofs oordeel niet af.
Belanghebbende heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt op welke wijze de betreffende bedragen aan haar zijn voldaan.
Voor dit geval heeft de inspecteur desgevraagd ter zitting medegedeeld dat ook in zijn opvatting de ontvangen bedragen niet belast zijn.
5.4. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat (een deel van) het in geschil zijnde bedrag dient te worden aangemerkt als arbeidsinkomsten. Belanghebbende heeft gesteld slechts in geringe mate werkzaam te zijn geweest en de onderzoekingen van de inspecteur hebben niet uitgewezen dat dit anders is geweest. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende in de aangifte een aanzienlijk bedrag, te weten f.49.000,--, heeft vermeld als inkomsten die niet in dienstbetrekking zijn verricht. Niet aannemelijk is geworden dat tot een hoger bedrag arbeidsinkomsten door belanghebbende zijn genoten.
5.5. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt het Hof tot de slotsom dat het gelijk aan belanghebbende is. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat belanghebbende alsnog in aanmerking komt voor een verhoging van de belastingvrije som ingevolge de aanvullende alleenstaande-ouderaftrek.
6. Proceskosten
Met betrekking tot de proceskosten heeft het Hof reeds een beslissing genomen in de procedure met kenmerk 98/04037.
7. Beslissing
Het Hof -verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van
f.13.761 met aanvullende alleenstaande-ouderaftrek berekend over een
bedrag van f.46.914;
-gelast de inspecteur het betaalde griffierecht ad f.80 aan belanghebbende
te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 1 december 1999 door mrs Smit, Faase en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht ƒ 160. Indien verweerder beroep in cassatie instelt, is een griffierecht van ƒ 630 verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.