Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7548

Datum uitspraak2000-08-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/779
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ten tijde van de indiening van het beroepschrift had verweerder nog geen uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de haar opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen 1997. De termijn voor het doen van uitspraak was op dat moment, gelet op artikel 241 van de Gemeentewet, nog niet verlopen. Niet gesteld en ook niet anderszins aannemelijk geworden is dat de uitspraak op het moment van de indiening van het beroepschrift reeds tot stand was gekomen of dat belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat dit reeds het geval was. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende derhalve niet ontvankelijk in haar beroep.


Uitspraak

99/779 18 augustus 2000 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende, inzake een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd door A van de gemeente B, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 11 maart 1999, aangevuld bij brief van 24 juni 1999. Het beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 1997 met betrekking tot de onroerende zaak A-straat 1 te B. Belanghebbende heeft op 10 juni 1997 een bezwaarschrift ingediend tegen de bestreden aanslag. Ten tijde van de indiening van het beroepschrift had verweerder daarop nog geen uitspraak gedaan. Ter zitting van 22 mei 2000 is verschenen C, namens verweerder, vergezeld van D. Belanghebbende heeft bij brief van 12 mei 2000 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende heeft op 21 maart 1997 een bezwaarschrift ingediend tegen de aan haar gezonden beschikking van verweerder waarbij de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te B is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Tegen de uitspraak van verweerder op dat bezwaarschrift is belanghebbende tijdig in beroep gekomen. Op dat beroepschrift heeft het Hof bij uitspraak van heden, kenmerk P99/780, uitspraak gedaan. 2.2. Verweerder heeft op 9 maart 2000 uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de in geding zijnde aanslag. 3. Geschil In geschil is of de aanslag onroerendezaakbelastingen terecht aan belanghebbende is opgelegd en, zo ja, de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te B. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. 5. Beoordeling van het geschil Ten tijde van de indiening van het beroepschrift had verweerder nog geen uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de haar opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen 1997. De termijn voor het doen van uitspraak was op dat moment, gelet op artikel 241 van de Gemeentewet, nog niet verlopen. Niet gesteld en ook niet anderszins aannemelijk geworden is dat de uitspraak op het moment van de indiening van het beroepschrift reeds tot stand was gekomen of dat belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat dit reeds het geval was. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende derhalve niet ontvankelijk in haar beroep. 6. Proceskosten Niet gesteld en ook niet anderszins aannemelijk geworden is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. 7. Beslissing Het Hof: verklaart belanghebbende niet ontvankelijk in haar beroep; en verstaat dat de griffier aan belanghebbende het ter zake van dit beroep betaalde griffierecht van ƒ 80 vergoedt. De uitspraak is vastgesteld op 18 augustus 2000 door mrs. Schaap, voorzitter, Kwantes en Rijkels, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De uitspraak is op die datum ter openbare terechtzitting uitgesproken. De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.