Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6871

Datum uitspraak2000-06-26
Datum gepubliceerd2000-06-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/5337
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 00/5337 VRWET J Inzake: A, geboren op [...] 1973, van Albanese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, hierna te noemen: de vreemdeling, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Zitting: 15 juni 2000. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. B. Magnin. 1. Ontstaan en loop van het geding Op 10 mei 2000 is de vreemdeling aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Op dezelfde datum is hij heengezonden, overgedragen aan de vreemdelingendienst en staande gehouden ingevolge artikel 19, eerste lid, Vw. Bij bevel tot bewaring van 10 mei 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum was reeds zijn uitzetting gelast. Bij kennisgeving ex artikel 86 Vreemdelingenbesluit van 6 juni 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling sedert ongeveer vier weken in bewaring verblijft zonder dat hij beroep tegen de maatregel van bewaring heeft ingesteld. Ter zitting heeft de vreemdeling dit beroep aangevuld met een verzoek tot het toekennen van schadevergoeding. 2. Overwegingen 2.1 Namens de vreemdeling is gesteld dat zijn staandehouding en de daarop volgende inbewaringstelling onrechtmatig is. Daartoe is aangevoerd dat uit de machtiging tot binnentreden van 10 mei 2000 niet blijkt aan wie die machtiging is afgegeven. Evenmin is deze machtiging, evenals het proces-verbaal van aanhouding van 10 mei 2000 en het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2000, voorzien van een handtekening van de betreffende functionaris. Voorts is aangevoerd dat de vreemdeling, na de strafrechtelijke aanhouding, niet ingevolge artikel 53, tweede lid Wetboek van Strafvordering (Sv) onverwijld is voorgeleid voor een (hulp-) officier van justitie. Tenslotte is gesteld dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen de verdachten L. en V. zijn heengezonden op 10 mei 2000, om 16.00 uur, zodat hieruit dient te worden geconcludeerd dat het strafvorderlijk belang ten aanzien van de vreemdeling op hetzelfde tijdstip is komen ontvallen, terwijl de vreemdeling reeds om 15.15 in vreemdelingenbewaring was gesteld. 2.2 De rechtbank overweegt als volgt. 2.3 In artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi), voor zover hier van belang, is bepaald dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist is. Artikel 3, eerste lid, Awbi, voor zover hier van belang, bepaalt dat de hulpofficier van justitie bevoegd is tot het geven van een machtiging tot binnentreden. Ingevolge artikel 3, derde lid, gaat deze slechts tot het geven van een machtiging over, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist. In artikel 6, eerste lid, Awbi is bepaald dat de in artikel 2 bedoelde machtiging is ondertekend en daarin vermeldt wordt de naam en de hoedanigheid van degene die de machtiging heeft gegeven, de naam of het nummer en de hoedanigheid van degene aan wie de machtiging is gegeven, de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe wordt binnengetreden en de dagtekening. 2.4 In het proces-verbaal van aanhouding van 10 mei 2000 en het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2000 is, samengevat, het volgende weergegeven. In het weekend van 6 en 7 mei heeft een in Leeuwarden werkzame prostituee aangifte gedaan van vrouwenhandel en bedreiging. Bij deze aangifte bleek onder andere dat zij tegen haar wil verbleef op een met name genoemd adres te Leeuwarden. In die woning heeft zij meerdere keren vuurwapens 'over de tafel' zien gaan. Op 8 mei 2000 's avonds zijn naar aanleiding van voornoemde aangifte twee mannen aangehouden terzake van verdenking van vrouwenhandel en bedreiging. Op 9 mei 2000 is vernomen dat in eerder genoemde woning geen bewoners meer zaten, maar dat er nog wel goederen van de bewoners in die woning lagen. De bewoners zijn verhuisd naar een andere woning in Leeuwarden. Na overleg met de officier van justitie is besloten om in beide woningen een zoeking te doen krachtens de Wet Wapens en Munitie. Daartoe is door de hulpofficier van justitie (hovj) een machtiging tot binnentreding afgegeven. 2.5 Ter zitting is door de rechtbank vastgesteld dat op de zich in het dossier bevindende machtiging tot binnentreding niet is aangegeven aan wie de machtiging is afgegeven. Voorts blijkt dat voornoemde machtiging alsmede het proces-verbaal van aanhouding van 10 mei 2000 en het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2000 niet door de betreffende hulpofficier van justitie respectievelijk verbalisanten zijn ondertekend. Naar aanleiding hiervan is het onderzoek ter zitting geschorst en is verweerder in de gelegenheid gesteld kopieën van de originele machtiging tot binnentreden en de processen-verbaal van 10 en 11 mei 2000 te overleggen. 2.6 Bij faxbericht van 16 juni 2000 heeft verweerder - samengevat - het volgende medegedeeld. Het proces-verbaal van bevindingen en de machtiging tot binnentreden zijn in X-pol (het bedrijfsprocessensysteem van de politie Friesland) aangemaakt door verbalisant Van de Steen / Brouwer respectievelijk hulpofficier van justitie Sibma. In het systeem is het alleen voor de hovj mogelijk in zijn hoedanigheid deze machtiging te produceren. De hovj vult met de pen de namen in van de politiemensen op de machtiging, als duidelijk is geworden wie zal gaan binnentreden. Het proces-verbaal van bevindingen is door beide verbalisanten opgemaakt en kan niet door een ander bewerkt / veranderd worden. Originele getekende stukken / machtigingen gaan in het strafdossier, dat bij het rechercheteam in beheer is tijdens het onderzoek. Iedere gebruiker van X-pol (dus ook de Vreemdelingendienst) is in staat stukken uit te printen, maar kan deze niet veranderen. Uit praktische overwegingen is in de onderhavige zaak vanuit het bedrijfsprocessensysteem de relevante informatie geprint in de onderhavige zaak door de Vreemdelingendienst, om marginale toetsing voor wat betreft rechtmatigheid in de vreemdelingenzaak mogelijk te maken. Bij brief van 16 juni 2000 heeft de gemachtigde van de vreemdeling zijn zienswijze hierover kenbaar gemaakt. De rechtbank oordeelt als volgt. 2.7 Uitgangspunt van de Awbi is dat binnentreding zonder toestemming van de bewoner slechts mogelijk in de bij die wet geregelde gevallen en met inachtneming van de bij die wet gegeven vormvoorschriften. Overtreding van die voorschriften is ingevolge artikel 370, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, strafbaar. Om te kunnen beoordelen of conform de voorschriften van de Awbi gehandeld is, zal de rechtbank dienen te beschikken over alle voor die beoordeling relevante stukken. Vastgesteld wordt dat uit de voorliggende stukken niet blijkt dat een machtiging, die voldoet aan de vereisten van artikel 6 Awbi, is gegeven. De van de zijde van verweerder bij fax van 16 juni 2000 gegeven toelichting maakt dat niet anders. Gelet op de bij de Awbi gegeven, in de persoonlijke levenssfeer ingrijpende bevoegdheid tot binnentreding in een woning zonder de toestemming van de bewoner, zal aan de extra waarborgen, waarmee de wetgever de uitoefening van die bevoegdheid heeft bekleed, niet (licht) afbreuk kunnen worden gedaan. Nu het exemplaar van de zich in het dossier bevindende machtiging niet is ondertekend en niet de naam en hoedanigheid bevat van degenen aan wie de machtiging verstrekt is, kan niet vastgesteld worden dat die machtiging door een daartoe bevoegde functionaris is gegeven en evenmin dat daarvan door een daartoe bevoegde functionaris gebruik is gemaakt. Dat, zoals door verweerders gemachtigde ter zitting gesteld, uit het proces-verbaal van bevindingen is af te leiden dat de desbetreffende hulpofficier van justitie de opsporingsfunctionarissen bij binnentreding vergezelde en daaruit geconcludeerd kan worden dat hij aan die functionarissen machtiging tot binnentreding heeft gegeven, doet - zo die conclusie al getrokken kan worden - aan het vorenstaande niet af. Dat proces-verbaal, nog daargelaten dat het niet van een ondertekening is voorzien, dient blijkens de Memorie van Toelichting vooral het belang van de controle achteraf op de uitoefening van de bevoegdheid, terwijl de machtiging, gelet op het bepaalde in artikel 3, derde lid, Awbi, voorziet in een toetsing vooraf van de noodzaak tot binnentreden door een ander dan degene die binnentreedt. 2.8 Nu niet blijkt van een deugdelijke machtiging tot binnentreding in de woning, waar de vreemdeling is aangetroffen, moet er vanuit gegaan worden dat die binnentreding onbevoegd heeft plaatsgevonden. 2.9 Vervolgens rijst de vraag of de onbevoegde binnentreding dient te leiden tot de onrechtmatigheid van de staandehouding van de vreemdeling. Daarvan is slechts sprake indien de vreemdeling is getroffen in een belang dat het overtreden voorschrift beoogt te beschermen. In dit verband verwijst de rechtbank naar jurisprudentie van de Hoge Raad, gepubliceerd in o.a. NJ 1987/276, NJ 1988/793, NJ 1989/108 en NJ 1989/306. In casu is het te beschermen belang het in artikel 12 van de Grondwet verankerde huisrecht, dat het ongestoord verblijf in een ruimte die tot exclusief verblijf voor een persoon of meerdere in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd is, garandeert. Met de onbevoegde binnentreding is het huisrecht van de bewoner geschonden en niet dat van de vreemdeling, die daar verbleef. De onbevoegde binnentreding in de woning, waar de vreemdeling verbleef, heeft dan ook niet tot gevolg dat de staandehouding, en daarmee de inbewaringstelling, onrechtmatig is. 2.10 De stelling van de vreemdeling dat hij, in strijd met artikel 53 Sv, niet onverwijld voor een (hulp)officier van justitie is geleid, kan evenmin slagen. Het bepaalde in dat artikel, voor zover hier van belang, verplicht de opsporingsambtenaar er niet toe de aangehouden persoon zo spoedig mogelijk voor te geleiden doch slechts om ervoor zorg te dragen dat dit zo spoedig mogelijk plaatsvindt. In het onderhavige geval is de vreemdeling om 10.00 aangehouden en overgebracht naar het politiebureau, alwaar hij om 10.20 is aangekomen. Om 12.08 is hij voorgeleid. Met de spoedige overbrenging naar het politiebureau heeft de opsporingsambtenaar aan de op hem rustende zorgverplichting van artikel 53 Sv voldaan. 2.11 Aan de enkele omstandigheid dat de verdachten L. en V. om 16.00 uur zijn heen gezonden kan niet ontleend worden dat de inbewaringstelling van de vreemdeling prematuur is geweest. 2.12 Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. 2.13 Het beroep is derhalve ongegrond. 2.14 Nu de bewaring niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep ongegrond; 3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2000, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen als griffier. afschrift verzonden op: 30 juni 2000 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem. Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.