Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6765

Datum uitspraak2000-08-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-170046-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-170046-99 Arrest d.d. 15 augustus 2000 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 17 december 1999 in de strafzaak tegen: G.G. v.d. H., geboren op , wonende te , verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr M.J. van Rooij, advocaat te Leeuwarden. Het vonnis waarvan beroep. De politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft voorts op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, één en ander als in het vonnis nader omschreven. Aanwending van het rechtsmiddel. De verdachte is d.d. 29 december 1999 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 1 augustus 2000 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie 1. De verweren. 1.1 De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt -kort samengevat- dat het openbaar ministerie op grond van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel niet ontvankelijk dient te worden verklaard, een en ander zoals in de aan het hof overgelegde pleitnotitie onder punt 3 nader is toegelicht. 2. Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het hof als volgt: 2.1 Anders dan de raadsman in zijn pleitnotitie stelt, acht het hof niet aannemelijk dat er sprake is van een stelselmatige praktijk van niet vervolgen, in zaken als de onderhavige. Derhalve zijn door de voor het strafvorderingsbeleid verantwoordelijke organen, meer in het bijzonder het openbaar ministerie, geen gerechtvaardigde verwachtingen bij de verdachte gewekt dat strafvervolging achterwege zou blijven. Daaruit volgt dat het openbaar ministerie rechtens niet gehouden was te motiveren waarom verdachte werd vervolgd. 3. Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt het hof het volgende: 3.1 Het hof is van oordeel dat niet sprake is van een zodanige gelijkheid tussen de door de raadsman genoemde gevallen waarin met eieren werd gegooid en het onderhavige geval, dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat in die andere gevallen niet vervolgd is, gesteld al dat dat laatste inderdaad zo zou zijn, danwel vervolging in die gevallen mogelijk zou zijn geweest. 4. Het openbaar ministerie kan, nu ook overigens niet gebleken is van gronden die tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zouden moeten leiden, in de vervolging worden ontvangen. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Aan dit arrest is gehecht een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de door de eerste rechter toegelaten wijziging is aangebracht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. Bewezenverklaring. (zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging) Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. De raadsman van verdachte, stelt zich op het standpunt - kort samengevat - dat het bewezenverklaarde niet als overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd, nu artikel 143 danwel artikel 144 van het Wetboek van Strafrecht als een systematische specialis van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangemerkt. Anders dan de raadsman acht het hof niet aannemelijk, dat de wetgever heeft bedoeld artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht uit te sluiten in de gevallen voorzien in artikel 143 en artikel 144 van het Wetboek van Strafrecht. De wetsgeschiedenis biedt hiervoor geen aanknopingspunt en het enkele feit dat bovengenoemde strafbepalingen in dezelfde titel staan en hetzelfde rechtsgoed, te weten de openbare orde, beschermen, betekent niet zonder meer dat de wetgever een dergelijke bedoeling voor ogen heeft gestaan. Het verweer moet mitsdien worden verworpen. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf: openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen. Strafbaarheid. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. Op grond van: - de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan; - de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst te Almelo d.d. 14 juni 2000, waaruit blijkt dat verdachte eerder werd veroordeeld terzake van misdrijven; - de omstandigheid dat het door de verdachte en zijn mededaders uitgeoefende geweld weliswaar tegen een persoon was gericht, maar dat dat geweld mede was gericht tegen het openbaar gezag, nu uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn mededaders meenden de burgemeester tijdens een openbare hoorzitting tot mikpunt van hun ongenoegen te moeten maken; dient verdachte uit het oogpunt van normhandhaving een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te worden opgelegd. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft het hof in aanmerking genomen: - hetgeen hierboven in de vorige alinea is overwogen; - de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk; - de omstandigheid dat door het handelen van verdachte en diens mededaders de rechtsorde ernstig is verstoord. Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. Bij vonnis d.d. 10 oktober 1997 van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 11 oktober 1997, nu verdachte en de officier van justitie ter terechtzitting afstand van rechtsmiddelen hebben gedaan. De kennisgeving als bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht is de verdachte in persoon betekend op 18 november 1997. De proeftijd is ingegaan op 19 november 1997. Bij vordering d.d. 26 oktober 1999 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de straf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, omdat verdachte zich voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het hiervoor bewezenverklaarde feit. Het hiervoor bewezenverklaarde feit is begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Het hof zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de gevangenisstraf voor de duur van twee weken gevangenisstraf de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis d.d. 10 oktober 1997. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g en 141 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte G.G. v.d. H. tot gevangenisstraf voor de duur van drie weken; beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van twee weken, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij. gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 10 oktober 1997 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten: gevangenisstraf voor de duur van twee weken. - Dit arrest - Dit arrest is aldus gewezen door mrs Aardema, vice-president, voorzitter, Wedzinga en Zwinkels, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Van Jaarsveld als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2000 door de vice-president mr Aardema voornoemd, zijnde mr Zwinkels voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. type: PvJ Arrondissementsparket te Leeuwarden postbus 21035 postcode 8900 JA Sector Parketnr : 17/033552-99 Aan: naam: G.G. v.d. H. geboren op: wonende te: DAGVAARDING VAN VERDACHTE Hierbij dagvaard ik u om als verdachte te verschijnen op vrijdag 17 december 1999, te 14.00 uur, ter terechtzitting van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, Zaailand 102, teneinde terecht te staan terzake van hetgeen hieronder is omschreven. Ik verwijs naar de mededelingen onder 1 t/m 10 op het formulier dat met deze dagvaarding aan u is uitgereikt. De officier van justitie, Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 7 oktober 1999, te Kollum, in de gemeente Kollumerland Ca, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten sporthal de "Van de Bij Hal" (gelegen aan of bij het Maartensplein, aldaar), openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen (burgemeester) P. Visser en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het (op korte afstand) gooien van eieren in de richting van die P. Visser en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en); (artikel 141 Wetboek van Strafrecht) Arrondissementsparket te Leeuwarden postbus 21035 postcode 8900 JA Sector Parketnr : 17/033552-99 Aan: naam: G.G. v.d. H. geboren op: wonende te: DAGVAARDING VAN VERDACHTE Hierbij dagvaard ik u om als verdachte te verschijnen op vrijdag 17 december 1999, te 14.00 uur, ter terechtzitting van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, Zaailand 102, teneinde terecht te staan terzake van hetgeen hieronder is omschreven. Ik verwijs naar de mededelingen onder 1 t/m 10 op het formulier dat met deze dagvaarding aan u is uitgereikt. De officier van justitie, Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 7 oktober 1999, te Kollum, in de gemeente Kollumerland Ca, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten sporthal de "Van de Bij Hal" (gelegen aan of bij het Maartensplein, aldaar), openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen (burgemeester) P. Visser en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het (op korte afstand) gooien van eieren in de richting van die P. Visser en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en); (artikel 141 Wetboek van Strafrecht)