Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6407

Datum uitspraak2000-05-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers135380 / HA RK 00-181
Statusgepubliceerd


Uitspraak

A R R O N D I S S E M E N T S R E C H T B A N K T E R O T T E R D A M Zaaknummer/Rekestnummer: 135380/HA RK 00-181 De arrondissementsrechtbank te Rotterdam, enkelvoudige kamer. De beslissing op het op 15 maart 2000 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van: de naamloze vennootschap N.V. MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720, gevestigd te Rotterdam, verzoekster, procureur: mr. P.W. van Baal, advocaat: mr. W.A. Luiten te Rotterdam, strekkende tot het bevelen van een voorlopig deskundigen-onderzoek. Het verzoekschrift richt zich tegen: [naam], wonende te [woonplaats], verweerster, procureur: mr. F.A. Tromp, advocaat: mr. J.F. Schultz te Emmen. 1. Het verloop van de procedure Op 17 en 19 april 2000 zijn ingekomen respectievelijk de producties en het verweerschrift van verweerster. Ter terechtzitting van 20 april 2000 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Op de genoemde zitting zijn verschenen en gehoord: a) mr. W.A. Luiten, en b) mr. J.F. Schultz. Partijen hebben ter terechtzitting hun standpunten nog nader toegelicht. 2. De bevoegdheid van de rechtbank 2.1 [Verweerster] heeft primair ten verwere aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen, stellende dat de in artikel 7 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) gecodificeerde verruiming van de competentie strekt ten behoeve van de benadeelde en niet van de aansprakelijkheidsassuradeur. 2.2 De rechtbank verwerpt dit verweer en acht zichzelf bevoegd van het verzoekschrift kennis te nemen. Artikel 228 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt - voor zover hier van belang - dat het verzoek wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van het geding kennis te nemen, en dat de rechter summierlijk onderzoekt of hij bevoegd is naar het onderwerp van het geschil. In casu is door Stad Rotterdam een voorlopig deskundigenbericht verzocht, vooruitlopend op een mogelijk door [verweerster] op grond van artikel 7 van de WAM tegen haar aan te spannen geding. Artikel 7 van de WAM biedt de benadeelde de mogelijkheid het geding tegen de verzekeraar aanhangig te maken voor de rechter van de zetel van de verzekeraar, in casu de rechtbank te Rotterdam. Indien [verweerster] Stad Rotterdam voor de rechtbank te Rotterdam zou dagvaarden, zou zij zich derhalve bevoegd moeten verklaren. Mitsdien is deze rechtbank bevoegd van het verzoekschrift voor een voorlopig deskundigenbericht kennis te nemen. Dat artikel 7 WAM [verweerster] ook de mogelijkheid biedt het geding bij andere rechtbanken aanhangig te maken, doet daar niet aan af. 3. De beoordeling van het verzoekschrift 3.1 Op 1 maart 1997 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij een door [verweerster] bestuurde auto is aangereden door een personenauto bestuurd door een op de voet van de WAM bij Stad Rotterdam verzekerde automobilist. [Verweerster] heeft Stad Rotterdam aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade. Stad Rotterdam betwist de aansprakelijkheid niet. [Verweerster] had na het ongeval klachten van zodanige aard dat de behandelend artsen spraken van post-commotionele en whiplash-achtige klachten. Partijen zijn het niet eens over de vraag wat de aan het ongeval toerekenbare afwijkingen, klachten en beperkingen zijn. 3.2 Door Stad Rotterdam is verzocht een voorlopig deskundigen-onderzoek ter zake te doen verrichten door een neuroloog. Zij stelt voor naar keuze als deskundige te benoemen dr.[deskundige 1], dr.[deskundige 2] of dr.[deskundige 3]. Voor het geval [verweerster] zich niet met een van de voorgestelde deskundigen kan verenigen, stelt Stad Rotterdam voor dat de rechtbank dr.[deskundige 1] benoemt tezamen met een door [verweerster] voor te dragen deskundige, met het verzoek aan beide deskundigen om gemeenschappelijk te rapporteren. 3.3 In haar verweerschrift maakt [verweerster] bezwaar tegen alle drie door Stad Rotterdam voorgestelde deskundigen, stellende dat zij geen vertrouwen heeft in de objectiviteit van deze deskundigen. Zij is van mening dat alle drie door Stad Rotterdam voorgestelde deskundigen, hetzij door eerder ingenomen standpunten, hetzij door het feit dat zij regelmatig met verzekeraars samenwerken, minimaal de schijn van partijdigheid hebben. 3.4 De rechtbank is van oordeel dat het doen ondergaan van een medisch onderzoek een ingreep in de persoonlijke levenssfeer betreft die niet zonder toestemming van de betrokkene mag plaats vinden, behoudens andersluidend wettelijk voorschrift. In casu is er geen wettelijke bepaling die [verweerster] verplicht zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek. Weliswaar heeft Stad Rotterdam een gerechtvaardigd belang om een voorlopig deskundigenonderzoek te doen uitvoeren doch dit belang weegt minder zwaar dan het belang dat [verweerster] heeft om zich daartegen te verzetten. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat het [verweerster] is die het initiatief tot een bodemprocedure zal moeten nemen en dat zij in een eventueel te voeren bodemprocedure in beginsel de aard en de omvang van haar schade zal hebben te bewijzen. Haar weigering mee te werken aan een deskundigenonderzoek ter vaststelling van de schade, kan in een bodemprocedure in haar nadeel werken. 3.5 Door Stad Rotterdam is aangevoerd dat [verweerster] zich aldus feitelijk beroept op een vetorecht, nu Stad Rotterdam haar tegemoetgekomen is door drie namen van deskundigen te noemen en subsidiair in te stemmen met een onderzoek door twee deskundigen, waarvan een aan te wijzen door [verweerster]. Dit moge zo zijn. Het doet echter niet af aan het recht van [verweerster] zich te verzetten tegen een medisch onderzoek door een deskundige waarin zij (al dan niet terecht) geen vertrouwen heeft. Indien [verweerster] persisteert bij haar weigering mee te werken aan een onderzoek door een van de door Stad Rotterdam voorgestelde deskundigen, ook indien zulks in samenwerking met een van de door haarzelf voorgestelde deskundigen zou geschieden, heeft het geen zin een van de door Stad Rotterdam voorgestelde deskundigen te benoemen. Het verzoek van Stad Rotterdam zal in dat geval worden afgewezen. 4. Beoordeling van het bij verweerschrift gedane zelfstandig verzoek 4.1 [Verweerster] heeft bij antidotaal rekest verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te doen verrichten door een neuroloog en een neuropsycholoog, alsmede, mocht psychiatrisch onderzoek door deze specialisten noodzakelijk worden geacht, door een psychiater. Zij heeft daartoe ter keuze voorgesteld vier neurologen, twee neuropsychologen en twee psychiaters Voorts heeft zij verzocht een arbeidskundig onderzoek te doen verrichten door een door haar voorgestelde arbeidskundige. 4.2 Stad Rotterdam heeft zich verzet tegen benoeming van de door [verweerster] voorgestelde deskundigen, behoudens indien zulks zou geschieden tezamen met benoeming van een van de door Stad Rotterdam voorgestelde deskundigen. Stad Rotterdam heeft daartoe aangevoerd dat zij onvoldoende vertrouwen heeft in een objectieve beoordeling door deze deskundigen. 4.3 De rechtbank is van oordeel dat in een materie als de onderhavige (de beoordeling van zgn. “whiplash-trauma’s”), waar tussen deskundigen zoveel verschil van inzicht blijkt te bestaan, indien partijen over en weer geen vertrouwen hebben in de door de wederpartij voorgestelde deskundigen, het verrichten van een deskundigenonderzoek door twee deskundigen zoals door Stad Rotterdam subsidiair is voorgesteld, aangewezen is om tot een zo objectief mogelijke voorlichting van de rechtbank te komen. Het kan dan niet zo zijn dat verweerster een vetorecht uitspreekt over alle door verzoekster voorgestelde deskundigen en vervolgens bij antidotaal rekest zelf voorstelt andere deskundigen te benoemen, waarvan zij kennelijk aanneemt dat deze een voor haar gunstige zienswijze aanhangen. Dit zou er feitelijk op neerkomen, dat verweerster de procedure voor een voorlopig deskundigenonderzoek aanwendt om een onderzoek door een partij-deskundige te doen verrichten. 4.4 Indien [verweerster] persisteert bij haar weigering mee te werken aan een onderzoek door een van de door Stad Rotterdam voorgestelde deskundigen, ook indien zulks in samenwerking met een van de door haarzelf voorgestelde deskundigen zou geschieden, zal de rechtbank derhalve ook het zelfstandig verzoek van verweerster afwijzen. 5. Motivering tussenbeslissing 5.1 De rechtbank zal thans nog geen eindbeslissing geven op het verzoekschrift en het antidotaal verzoek, nu door tijdgebrek tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift partijen geen tweede termijn kon worden gegeven en er mitsdien onvoldoende gelegenheid is geweest om partijen te confronteren met de consequenties van hun processuele opstelling en te trachten tot overeenstemming te komen. 5.2 Zoals uit het voorgaande blijkt, zal de rechtbank zowel het verzoekschrift als het antidotaal verzoek afwijzen, indien [verweerster] persisteert bij haar weigering zich aan een (mede) door een van de door Stad Rotterdam voorgestelde deskundigen uit te voeren medisch onderzoek te onderwerpen. Zoals hierboven eveneens aangegeven, kan deze weigering voor haar nadelige gevolgen hebben in een later door haar aanhangig te maken geding. Bovendien kan zulks tot vertraging leiden bij de vaststelling van de schadeplichtigheid van Stad Rotterdam. 5.3 De rechtbank stelt [verweerster] daarom in de gelegenheid binnen drie weken na de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank mede te delen of zij alsnog akkoord kan gaan met een voorlopig deskundigenonderzoek uit te voeren door twee deskundigen, te weten een van de door haar in haar antidotaal rekest voorgestelde deskundigen tezamen met de door Stad Rotterdam voorgestelde deskundige dr.1. 6. De beslissing de rechtbank, alvorens verder te beslissen, stelt [verweerster] in de gelegenheid binnen drie weken na de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank mede te delen of zij alsnog akkoord kan gaan met een voorlopig deskundigenonderzoek uit te voeren door twee deskundigen, te weten een van de door haar in haar antidotaal rekest voor-gestelde deskundigen tezamen met de door Stad Rotterdam voorgestelde dr.[deskundige 1]. Deze beslissing is gegeven op 18 mei 2000 door mr. F.J.W.M. van Dooren, in tegenwoordigheid van mr. S. Standaert-Dobbelaar, griffier. 1158