Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6108

Datum uitspraak2000-05-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199902927/1.
Statusgepubliceerd


Indicatie

B&W bevoegd tot stillegging bouw. Legalisering niet aan de orde bij op art. 100 Woningwet gebaseerd besluit van B&W tot toepassing van bestuursdwang. Stillegging bouw onder toepassing van bestuursdwang. Gelet op het bepaalde in art. 125 Gemeentewet, art. 100 Woningwet en art. 11.1 Bouwverordening in samenhang met art. 5.21 Awb zijn B&W bevoegd onder toepassing van bestuursdwang de bouw stil te leggen indien, voor zover hier van belang, wordt gebouwd zonder bouwvergunning. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Daarvan is hier geen sprake. Appellant heeft niets aangevoerd op grond waarvan kon worden verlangd dat van handhavend optreden zou worden afgezien. Legalisering is hier niet aan de orde. Met de aanschrijving is immers uitsluitend beoogd dat de illegale bouwwerkzaamheden worden stilgelegd. Ongegrond hoger beroep. Burgemeester en wethouders van Losser Mr. W.M.G. Eekhof-de Vries


Uitspraak

Raad van State 199902927/1. Datum uitspraak: 16 mei 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A te B, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 22 september 1999 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Losser. 1 Procesverloop Bij besluit van 5 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders van Losser (hierna: burgemeester en wethouders) appellant gelast met onmiddellijke ingang de illegale bouwwerkzaamheden op het perceel nabij de […]weg te Z stil te leggen. Bij besluit van 4 november 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaar- en beroepschriftencommissie van 3 november 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 22 september 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 november 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 4 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door C. van Loenen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F.H. Lamers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Burgemeester en wethouders hebben hun besluit tot het toepassen van bestuursdwang gebaseerd op artikel 125 van de Gemeentewet, artikel 100 van de Woningwet en artikel 11. 1 van de Bouwverordening in samenhang met artikel 5.21 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op deze artikelen zijn burgemeester en wethouders bevoegd onder toepassing van bestuursdwang de bouw stil te leggen indien - voor zover hier van belang - wordt gebouwd zonder bouwvergunning. 2.2. Appellant heeft het perceel in 1997 aangekocht. De zich toen op het perceel bevindende schuur heeft appellant op de oude fundering opnieuw opgebouwd, omdat de schuur grotendeels was verrot. Daarbij heeft hij deels gebruik heeft gemaakt van de oude materialen. 2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat op grond van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b en e, van de Woningwet voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden aan de schuur geen bouwvergunning is vereist. Gelet op de aard en de omvang van deze werkzaamheden hebben burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van nieuwbouw. Hierbij is niet van belang of de door appellant beoogde vernieuwing van zijn schuurtje ineens of in fasen wordt uitgevoerd. Van gewoon onderhoud of van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder b en onder e, van de Woningwet is derhalve geen sprake, zodat voor de werkzaamheden aan het schuurtje een bouwvergunning is vereist. 2.4. Nu vaststaat dat de werkzaamheden plaatsvonden zonder bouwvergunning, waren burgemeester en wethouders bevoegd de werkzaamheden stil te leggen. 2.5. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Daarvan is hier geen sprake. Appellant heeft niets aangevoerd op grond waarvan kon worden verlangd dat van handhavend optreden zou worden afgezien. Legalisering is hier niet aan de orde. Met de aanschrijving is immers uitsluitend beoogd dat de illegale bouwwerkzaamheden worden stilgelegd. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W.M.G. Eekhof-de Vries, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C.R. Schut, ambtenaar van Staat. w.g. Eekhof-de Vries w.g. Schut Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2000 60-304. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,