Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5913

Datum uitspraak2000-05-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/221285-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/221285-99 Datum uitspraak: 24 mei 2000 Tegenspraak VONNIS van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: verdachte geboren te [plaats,land] op [geboortedatum,geboortejaar], wonende te [adres, woonplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2000. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder bovenvermeld parketnummer. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd la, lb en Ic). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. ing. Koppert heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd ld en le), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT Het bewezen feit levert op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, strafbaar gesteld bij artikel 175, eerste lid, aanhef en onder a van die wet, meermalen gepleegd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF EN BIJKOMENDE STRAF De straf en bijkomende straf die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich, na consumptie van een grote hoeveelheid alcoholische drank, met zijn auto in het verkeer begeven en aldus op hoogst roekeloze wijze een ongeval veroorzaakt. Verdachte reed met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid in de bebouwde kom in een tunnel met een bocht. Verdachte is de macht over het stuur verloren en met de wielen van zijn voertuig van de grond loskomend gaande over een trottoirband tussen de weghelften op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen, waarbij hij nagenoeg frontaal tegen een hem tegemoetkomende auto is gebotst. Twee inzittenden van deze auto zijn aan de gevolgen van het ongeluk overleden, terwijl de twee andere inzittenden van dat voertuig zwaar gewond zijn geraakt. Bij de nabestaanden is door dit ongeval onzegbaar leed veroorzaakt. Op een dergelijk ernstig verkeersdelict waarbij twee personen zijn overleden en twee personen zwaar gewond zijn geraakt kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Verdachte dient de consequenties van zijn handelen ook in het verkeer te ondervinden. Na te melden onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen is dan hier op zijn plaats. Alles afwegende acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf en bijkomende straf zijn behalve op het reeds genoemde artikel gegrond op artikel 57 van het Wetboek van strafrecht en artikel 179, eerste en zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994. DE VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [naam], [adres,woonplaats], hierna te noemen benadeelde partij 1. Benadeelde partij 1 vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van f.20.000,=. Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [naam], [adres, woonplaats], hierna te noemen benadeelde partij 2. Benadeelde partij 2 vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van f.20.000,=. Op de wijze voorzien in artikel Slb, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [naam], [adres, woonplaats], hierna te noemen benadeelde partij 3. Benadeelde partij 3 vordert vergoeding van kosten voor psychische hulp. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in de vorderingen. Namens de verdachte is gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet toewijsbaar zijn in deze procedure en dat de vorderingen niet van eenvoudige aard zijn. Met betrekking tot de voornoemde vorderingen wordt het volgende overwogen. Voegingsgerechtigd als benadeelde partij in het strafproces zijn volgens artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering: - degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit; - diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering; - vorderingen bedoeld in artikel 108 eerste en tweede lid van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers, noch dat van derde belanghebbenden. In het geval van de hier overtreden strafbepaling is dat niet anders.De nabestaanden van de slachtoffers van het hier bewezenverklaarde strafbare feit kunnen zich derhalve niet voegen in de onderhavige procedure als degene die rechtstreeks schade heeft geleden door dit strafbare feit. De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade van degenen die zich als benadeelde partij hebben gesteld zijn evenmin vorderingen van erfgenamen onder algemene titel verkregen danwel vorderingen als bedoeld in artikel 108 eerste en tweede lid van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op het voorgaande zijn benadeelde partijen 1,2 en 3 niet voegingsgerechtigd als benadeelde partij in dit strafproces en dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen. Zij kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Nu benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, worden zij veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt. BESLISSING De rechtbank: - verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte terzake van het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) jaren; - ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 (vijf) jaren; - bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994; - verklaart benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen; - veroordeelt benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. Silvis, voorzitter, en mrs. Pit en Overbosch, rechters, in tegenwoordigheid van De Sain, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2000.