Jurisprudentie
AA5683
Datum uitspraak2000-04-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers4039/00
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers4039/00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 4039/00
STRAFVONNIS
Uitspraak: 25 april 2000
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de PI De Grittenborgh te Hoogeveen
terechtstaande -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake
dat:
1.
hij op of omstreeks 11 november 1999 te Almelo met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening uit een schoolgebouw heeft weggenomen een laptop
(computer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
scholengemeenschap "Het Noordik", in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2000 te Almelo ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met
het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen,
geheel of ten dele toebehorende aan Pizzeria DaRoberto, in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te
doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, zich samen met zijn medeverdachte(n), voorzien van wapens in de vorm van een pistool en/of een ploertendoder en/of een mes en/of een knuppel naar de plaats van de voorgenomen overval (omgeving Kinderboerderij) heeft/hebben begeven, waarna verdachte en/of zijn medeverdacht(en):
- (een deel van) zijn/hun gezicht heeft/hebben bedekt met een sjawl en/of pet, althans een kledingstuk en/of (vervolgens)
- zich verdekt (achter een boom en/of struiken) heeft/hebben opgesteld en/of (vervolgens)
- vanachter een boom en/of struiken tevoorschijn is/zijn gesprongen/gekomen en/of (vervolgens)
- zijn pistool heeft gericht op die [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2], althans zijn pistool dreigend aan die [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] heeft getoond en daarbij dreigend heeft geschreeuwd/gezegd:"Kom nou hier, wat moeten jullie?", althans soortgelijke woorden met dreigende strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 17 januari 2000 te Almelo ter voorbereiding van het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan Pizzeria DaRoberto, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld, opzettelijk een sjawl en/of een pet en/of een pistool en/of een knuppel en/of een mes, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven voorhanden heeft gehad;
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 18 januari 2000 te Almelo tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met geld en/of waardepapieren en/of pasjes, toebehorende aan die [Slachtoffer 3] en/of [Slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), met (bivakmuts) afgedekt(e) gezicht(en) en voorzien van wapens in de vorm van een pistool en/of een mes en/of een knuppel:
- die [Slachtoffer 3] heeft/hebben benaderd en/of (vervolgens)
- tegen die [Slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd: "Geef die portemonnee hier" en/of
"Je hebt wel een tweede portemonnee. Geven. Nu" en/of (vervolgens)
- die [Slachtoffer 3] (in de maagstreek) heeft/hebben geslagen en/of die [Slachtoffer 3] met een knuppel heeft/hebben geslagen
(art 317 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 18 januari 2000 te Almelo, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen pizza's en/of drank en/of sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 3] en/of [Slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n), met (bivakmuts) afgedekt(e) gezicht(en) en voorzien van wapens in de vorm van een pistool en/of een mes en/of een knuppel:
- die [Slachtoffer 3] heeft/hebben benaderd en/of (vervolgens)
- tegen die [Slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd: "Geef die portemonnee hier" en/of
"Je hebt wel een tweede portemonnee. Geven. Nu" en/of (vervolgens)
- die [Slachtoffer 3] (in de maagstreek) heeft/hebben geslagen en/of die [Slachtoffer 3] met een knuppel heeft/hebben geslagen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 18 januari 2000 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee met geld en/of pasjes en/of waardepapieren en/of pizza's en/of drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 3] en/of [Slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [Slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met (bivakmuts) afgedekt(e) gezicht(en) en voorzien van wapens in de vorm van een pistool en/of een mes en/of een knuppel:
- die [Slachtoffer 3] heeft/hebben benaderd en/of (vervolgens)
- tegen die [Slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd: "Geef die portemonnee hier" en/of
"Je hebt wel een tweede portemonnee. Geven. Nu" en/of (vervolgens)
- die [Slachtoffer 3] (in de maagstreek) heeft/hebben geslagen en/of die [Slachtoffer 3] met een knuppel heeft/hebben geslagen
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in de periode van omstreeks 17 januari tot en met 18 januari 2000 te Almelo een wapen van categorie III onder sub 1 van de Wet Wapens en munitie, te weten een pistool (merk Orgies) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
(30 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk m.a.p.h. prft. 2 jr. Bijz voorw: Toez. Recl. + opname Groot Batelaar)
Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2 primair, sub 3 primair in de eerste plaats en sub 4 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 11 november 1999 te Almelo met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schoolgebouw heeft weggenomen een laptop (computer) toebehorende aan scholengemeenschap “Het Noordik”;
2. hij op 17 januari te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en goederen, toebehorende aan Pizzeria Da Roberto, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen en te doen volgen van geweld of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, zich samen met zijn medeverdachte, voorzien van wapens in de vorm van een pistool en een knuppel naar de plaats van de voorgenomen overval (omgeving Kinderboerderij) hebben begeven, waarna verdachte en zijn medeverdachte:
een deel van hun gezicht hebben bedekt met een shawl en een kledingstuk en
zich verdekt achter een boom hebben opgesteld en vervolgens
vanachter een boom tevoorschijn zijn gesprongen/gekomen en
waarna zijn mededader zijn pistool dreigend aan die [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] heeft getoond en daarbij dreigend heeft geschreeuwd: “Kom nou hier, wat moeten jullie?”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. hij op 18 januari 2000 te Almelo tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [Slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met geld en pasjes en pizza’s en drank en sigaretten, toebehorende aan die [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 4], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij verdachte en zijn mededaders, met afgedekte gezichten en voorzien van wapens in de vorm van een pistool en een knuppel:
die [Slachtoffer 3] hebben benaderd en vervolgens
tegen die [Slachtoffer 3] hebben gezegd: “Geef die portemonnee hier” en ”Je hebt wel een tweede portemonnee. Geven. Nu” en vervolgens
die [Slachtoffer 3] in de maagstreek hebben geslagen en die [Slachtoffer 3] met een knuppel hebben geslagen;
4. hij in de periode van 17 januari tot en met 18 januari 2000 te Almelo een wapen van categorie III onder sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Orgies) voorhanden heeft gehad;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezene levert op:
voor wat betreft sub 1, het misdrijf:
“diefstal”
strafbaar gesteld bij art. 310 Wetboek van Strafrecht;
voor wat betreft sub 2, het misdrijf:
"Poging tot diefstal voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene verzekeren terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen",
strafbaar gesteld bij art. 312 jo art. 310 en art 45 Wetboek van Strafrecht;
en voor wat betreft sub 3, het misdrijf:
"afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen",
strafbaar gesteld bij art. 317 Wetboek van Strafrecht;
en voor wat betreft sub 4, het misdrijf:
"Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een pistool",
strafbaar gesteld bij art. 55 Wet Wapens en Munitie;
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De rechtbank overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep jonge jongens die zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal zeer ernstige vermogensdelicten, gepleegd tegen volstrekt argeloze en niets vermoedende medeburgers, waarbij het aanwenden van fysiek geweld niet werd geschuwd.
Gebeurtenissen als de onderhavige hebben een niet geringe invloed op de slachtoffers daarvan en op de samenleving in het algemeen en brengen gevoelens van onrust en beroering bij medeburgers teweeg. Een en ander heeft verdachte, op het moment dat de feiten gepleegd werden, kennelijk onverschillig gelaten.
Met name het lafhartige karakter van de gedragingen en de achteloosheid en het gemak waarmee ze gepleegd zijn, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur.
De rechtbank heeft voorts bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat verdachte op 28 november 1998 terzake van vermogensdelicten is veroordeeld. De in die straf gelegen waarschuwing heeft hem er niet van weerhouden door te blijven gaan met het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Wegens de duur van de het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf kan deze niet worden vervangen door de straf van onbetaalde arbeid, zodat het verzoek daartoe van de zijde van verdachte behoort te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat de inbeslaggenomen voorwerpen te weten één pistool en één ploertendoder vatbaar zijn voor ontrekking aan het verkeer, nu de gezamenlijkheid van die voorwerpen tot het begaan van vermogensdelicten (als de feiten 2 en 3) zijn bestemd en het ongecontroleerde bezit daarvan in handen van verdachte in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank overweegt verder, [Slachtoffer 3], terzake feit 3, zich via het voorgeschreven 'voegingsformulier' ter terechtzitting (zie 51b, lid 2 Sv) als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, en op de voet van artikel 51b, lid 1 Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van f 910,--
Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering van de benadeelde partij ten dele gegrond, aangezien is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit 3, zulks op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken.
Deze schade bedraagt, naar het oordeel van de rechtbank, in deze zaak minder dan het gevorderde bedrag, namelijk f 500,=, omdat de rest van vordering niet eenvoudig van aard is en de hoogte daarvan niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met niet-ontvankelijkheid van het voor de rest van de schade.
De rechtbank zal hierbij tevens de maatregel bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit sub 3 is toegebracht.
De rechtbank overweegt verder, dat [Slachtoffer 4], terzake feit 3, zich via het voorgeschreven 'voegingsformulier' ter terechtzitting (zie 51b, lid 2 Sv) als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, en op de voet van artikel 51b, lid 1 Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van f 453,--
Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering van de benadeelde partij gegrond, aangezien is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit 3, zulks op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken.
Deze schade bedraagt, naar het oordeel van de rechtbank, het gevorderde bedrag, namelijk f 453,=, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De rechtbank zal hierbij tevens de maatregel bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit sub 3 is toegebracht.
De na te noemen straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36f, 57 en 91 Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet Wapens en munitie
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het sub 1, sub 2 primair, sub 3 primair in de eerste plaats en sub 4 telastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt hem te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van 30 maanden.
Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 10 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
De veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Almelo, met opdracht aan die instelling ingevolge art.14d van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Verklaart onttrokken aan het verkeer: één pistool en één ploertendoder.
Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit 3, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 3], wonende te [woonplaats], [adres] van een bedrag groot:
f 500, (zegge: vijfhonderd gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Verklaart het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 3 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot f 166,-- zulks ten behoeve van de benadeelde, voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 3 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.
Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit 3, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 4], [adres] te [woonplaats] van een bedrag groot:
f 453,-- (zegge: vierhonderdendrieënvijftig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 3 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot f 151,-- zulks ten behoeve van de benadeelde, voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 3 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.
Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1, sub 2 primair, sub 3 primair in de eerste plaats en sub 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Wijst af het aanbod van de zijde van verdachte, strekkende tot het opleggen van de straf van onbetaalde arbeid.
Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mrs. Vogel, Lunenborg, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 april 2000.