Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5564

Datum uitspraak2000-02-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers99/3038
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RdO Gerechtshof Arnhem Tweede enkelvoudige belastingkamer nr. 99/3038 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de heffingsambtenaar van de gemeente Elburg aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift soort belasting : hondenbelasting jaar : 1999 mondelinge behandeling : op 27 januari 2000 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier waarbij verschenen : belanghebbende en de heffingsambtenaar Gronden: 1. Belanghebbende heeft ter zitting erkend in het onderhavige jaar (1999) houder te zijn geweest van een tweetal honden. In zoverre is de onderwerpelijke aanslag terecht opgelegd. 2. Voorzover belanghebbende betoogt dat, nu zijn honden niet de openbare weg vervuilen, ten onrechte van hem hondenbelasting is geheven, faalt dit betoog. De hondenbelasting welke op grond van artikel 226 van de Gemeentewet wordt geheven moet - naar tegenwoordig algemeen wordt aangenomen - worden gezien als een heffing met een zuiver fiscaal doel (een bron van gemeentelijke inkomsten). Voor deze heffing is, anders dan waarvan belanghebbende klaarblijkelijk uitgaat, dus niet van belang of de desbetreffende honden de openbare wegen vervuilen. 3. Ook al zou belanghebbendes stelling dat andere gemeenten "erfhonden" vrijstellen van de heffing van hondenbelasting juist zijn, dan nog kan zulks hem niet baten. Geen rechtsregel verplicht de gemeente Elburg immers ertoe een zodanig beleid ook toe te passen. 4. De omstandigheid dat de formele wetgever ervoor heeft gekozen (artikel 226 van de Gemeentewet) wel een heffing van hondenbelasting mogelijk te maken doch niet een heffing ter zake van het houden van paarden c.q. poezen, behoort tot de vrijheid van deze wetgever. De hierop betrekking hebbende klacht van belanghebbende faalt derhalve eveneens. 5. Honden gehouden door ambtenaren van de politie, die met toestemming van het bevoegd gezag een hond voor de politiedienst gebruiken (ter zake van deze honden geldt een vrijstelling van hondenbelasting in de gemeente Elburg) kunnen naar het oordeel van het Hof niet op één lijn worden gesteld met de door belanghebbende - als particulier - gehouden honden. Ook in zoverre faalt belanghebbendes beroep. 6. Voorzover belanghebbende tenslotte nog erover klaagt dat de gemeente Elburg - zonder dat daarvoor een rechtvaardging bestaat - voor het houden van een tweede hond een hoger tarief in rekening brengt dan voor het houden van een eerste hond, kan deze grief evenmin tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. De vaststelling van de tarieven van een gemeentelijke belasting behoort immers tot de bevoegdheid van de raad van een gemeente, zij het dat ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen van een belastingplichtige. Niet gesteld noch is gebleken dat zulks in casu het geval is. 7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. Proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud). Beslissing: Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2000 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (R. den Ouden) (P.M. van Schie) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 februari 2000