Jurisprudentie
AA5528
Datum uitspraak1999-02-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP98/753
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP98/753
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Gerechtshof Amsterdam
kenmerk P98/753
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Z, de inspecteur.
1 . Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 25 februari 1998, ingediend door A te B als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 15 januari 1998, betreffende de naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 mei 1996 tot en met 2 september 1997. De aanslag werd berekend op f 49.784 en werd opgelegd met een verhoging van 100%, ofwel ƒ 49.784, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend en met berekening van ƒ 465 aan heffingsrente. Na bezwaar is deze naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 15 december 1998 zijn verschenen belanghebbende en vorenvermelde gemachtigde vergezeld van C, alsmede de inspecteur. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Van de door belanghebbende overgelegde verklaring van D heeft de inspecteur kunnen kennisnemen en hij heeft zich erover kunnen uitlaten. De inspecteur heeft ter zitting een kopie van het bezwaarschrift, een kopie van een proces_verbaal van aangifte van diefstal en een formulier `inquiry' uit het loonbelastingbestand overgelegd. Van deze stukken heeft de wederpartij kunnen kennisnemen.
1 . Tussen partijen vaststaande feiten
1.1 . Belanghebbende, geboren in 1957, dreef sinds september 1994 onder de naam E een bedrijf dat zich bezighield met kledingreparatie en markthandel in zelfvervaardigde kleding en ongeregelde goederen. Het bedrijf was gevestigd aan de a-straat 1 te Y. Voor onder meer de opslag van stoffen huurde belanghebbende sinds 1 januari 1995 een kelderruimte aan de b-straat 1 te Y (hierna: de kelder). Het bedrijf aan de a-straat werd met ingang van 1 juli 1996 gestaakt en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel werd met ingang van die datum beëindigd. De voor het bedrijf gebruikte naai- en strijkmachines werden overgebracht naar de kelder.
1.2 . Van 26 juni 1996 tot 5 augustus 1997 genoot belanghebbende een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet van ongeveer ƒ 1.700 netto per maand. Daarnaast ontving belanghebbende kinderbijslag tot een bedrag van gemiddeld ƒ 260 per maand.
1.3 . In de kelder is een elektriciteitsaansluiting op naam van E, die op 22 mei 1996 is aangevraagd door A.X. De energierekeningen die betrekking hebben op deze aansluiting worden betaald via een girorekening op naam van belanghebbende. De voorschotnota bedroeg in 1997 ongeveer ƒ 190 per maand. De meterstanden van de elektriciteitsaansluiting waren op de volgende dagen als volgt:
datum opname Meterstand (kWh) verbruik sinds vorige opname (kWh)
20 februari 1994 7.408
18 maart 1996 15.612 8.204
3 juni 1996 16.802 1.190
4 februari 1997 19.174 2.372
11 april 1997 19.465 291
2 september 1997 22.408 2.943
1.1 . In de kelder was een telefoonaansluiting aanwezig op naam van belanghebbende. De telefoonnota's bedroegen doorgaans ongeveer ƒ 70 per twee maanden inclusief ƒ 46,30 abonnementskosten. De telefoonnota over periode 7 van 1997 bedroeg ƒ 110,09 en was als volgt gespecificeerd:
abonnement juli-augustus ƒ 46,30
automatische gesprekken 21-05-97 t/m 19-07-97 ƒ 93,69
BTW ƒ 16,40
Totaal ƒ 110,09
De telefoonnota's over de perioden 1, 3 en 5 van hetzelfde jaar bedroegen respectievelijk ƒ 70,19, ƒ 74,87 en ƒ 103,75. De telefoonnota over periode 9 bedroeg ƒ 282,45.
1.1 . Op 2 september 1997 heeft het Confectie Interventieteam, waarvan de Belastingdienst deel uitmaakt, in de kelder een onderzoek ingesteld. In de kelder bleken vijf naaimachines, twee lockmachines, een strijkmachine, een knoopaanzetmachine en een knoopsgatmachine aanwezig. Voorts waren er zeven mensen aan het werk die zich niet konden legitimeren en waarvan geen gegevens als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voorhanden bleken te zijn.
1.2 . De bouwkundige opzichter/beheerder van de verhuurder van de kelder, F (hierna: de opzichter), heeft op 1 oktober 1997 tegenover een inspecteur van de Arbeidsinspectie onder meer het volgende verklaard:
" Ik moet wanneer er wat afgesloten moet worden in het flatgebouw in de kelder zijn. (...) Bij deze gelegenheden zag ik dat er naai-machines stonden en dat er mensen aan het werk waren. Dit betrof zo'n 6 mensen. Ik heb ook regelmatig de heer X in het naai-atelier gezien. Ik zag dat de heer X contact had met de aldaar werkende personen. De laatste keer dat ik moest afsluiten was dit begin juli 1997. Ik zag toen aktiviteiten o.a. het naaien van kleding. Ik heb ook gezien dat de heer X regelmatig (...) stoffen de kelder in- en uitdroeg. (...) Deze aktiviteiten heb ik een aantal malen overdags gezien. De deur van de kelder stond altijd open als er werkzaamheden plaatsvonden. Dit moest wel want het is in de kelder behoorlijk warm en benauwd. "
1.3 . Belanghebbende heeft op 22 oktober 1997 tegenover twee inspecteurs van de Arbeidsinspectie door tussenkomst van een tolk in de Arabische taal onder meer het volgende verklaard, waarbij met de naam D wordt gedoeld op D:
" Ik ben eigenaar van Snackbar G in H. (...) Ik heb de snackbar gefinancierd met een geleend bedrag van 80.000 Duitse mark. Dit bedrag heb ik geleend van een neef van mijn vrouw. (...) Ik huur sinds eind 1994 de kelder. (...) De reden van het huren van de kelder was om het te gebruiken als opslagruimte voor kapotte machines, stoffen en hangers. (...) Ik huur momenteel nog steeds de kelder. (...) Ik ben de laatste 7 à 8 maanden niet meer in de kelder geweest. Ik ben ongeveer drie maanden geleden voor het laatst in de kelder geweest, omdat er een lekkage daar was. Toen was de kelder nog niet ingericht als atelier. Alle machines stonden in een hoek. Toen had ik de sleutel nog niet aan D gegeven. Ik heb de sleutel ongeveer vijf weken voor uw controle aan D gegeven. (...) Het klopt dat ik dit jaar ongeveer 10 à 12 keren in de kelder ben geweest. Het is niet juist dat ik dit jaar stoffen de kelder ingedragen zou hebben. Ik heb na het sluiten van E mijn machines opgeslagen in de kelder aan de b-straat 1, omdat ik geen koper voor de machines kon vinden. (...) Een Turkse meneer genaamd D was geïnteresseerd om de machines te kopen. Omdat ik geen tijd had om hem de machines zelf te laten zien heb ik de sleutel via de verloofde van D aan hem gegeven. Dit was 2 à 3 weken voor de controle van 2 september 1997. (...) Ik was niet ervan op de hoogte dat meneer D met mijn machines bezig was kleding te produceren. D had aan mij gezegd dat hij contact met mij zou opnemen als hij de machines zou kopen. D was namelijk van plan de machines door te verkopen aan derden. De waarde van mijn machines was ongeveer 6.000 à 7.000 gulden. Ik heb één lock-, drie naai-, één knoopsgat-, één knoop- en één strijkmachine. U zegt mij dat u het vreemd vind dat ik aan een totaal onbekende meneer de sleutel van de kelder heb gegeven. Ik heb dit gedaan omdat ik wist waar de verloofde van D woonde en zodoende de zekerheid had dat ik de sleutel weer terug zou krijgen. Ik heb nooit meer contact gehad met D. Ik heb de sleutel van D nooit teruggekregen. Nadat ik gehoord had van de controle ben ik naar het huis van de verloofde van D geweest, maar er was niemand thuis. (...) Ik wist niet dat er een illegaal atelier in mijn kelder gevestigd was. Ik hoorde het pas na uw controle. (...) Ik had 6 à 7 maanden geleden de kabels van de telefoon doorgeknipt. Ik wist niet dat de telefoonaansluiting weer actief was. (...) Ik heb de telefoonaansluiting in stand gehouden omdat ik op deze manier de machines makkelijker kon verkopen. De zeven personen die op de dag van uw controle in de kelder aan het werk waren, ken ik helemaal niet. (...) Ik voel mij niet verantwoordelijk voor hetgeen u in de kelder aan de b_straat 1 hebt aangetroffen op de dag van uw controle. Ik heb ongeveer tien dagen geleden een telefoonnota ontvangen van ƒ 350,= van het telefoontoestel in de kelder. Ik ga deze nota niet betalen omdat ik niet de kosten gemaakt heb. Ik ga bezwaar maken tegen deze nota bij de PTT. "
1.4 . Belanghebbende heeft op 27 oktober 1997 tegenover een medewerker van de opsporingsdienst GAK Nederland BV door tussenkomst van dezelfde tolk onder meer het volgende verklaard, waarbij met de naam D wordt gedoeld op D:
" Ik gebruikte die kelder alleen voor opslagruimte. Ik heb nooit in de kelder van de b-straat mensen laten werken. (...) Ik betaal tevens de telefoonnota. (...) Deze telefoon heb ik daar gehouden, omdat ik het makkelijk vond dat mijn vrouw mij kon bereiken als ik in de opslagruimte was. Gemiddeld kwam ik ongeveer 1 keer per maand, maximaal twee keer per maand in die kelder. (...) U vraagt mij waarom ik na 26 juni 1996 toch de telefoonrekening ben blijven betalen. Ik dacht dat de kelder makkelijk te verhuren zou zijn met een telefoon erin. (...) Tevens zegt u mij dat door een getuige is gezien dat ik in de kelder van de b-straat 1 te Y ben geweest, terwijl die kelder ingericht was als naaiatelier en dat er op dat moment ook mensen aan het werk waren. De getuige die dat heeft verklaard liegt, dat klopt niet. (...) Toen ik gestopt ben met E heb ik de machines die ik gebruikte bij E in de kelder van de B-straat gezet. Puur als opslag met de bedoeling die machines te gaan verkopen. Ik heb niets te maken met het naaiatelier dat u heeft aangetroffen in de kelder van de B-straat 1. Ik kan u alleen vertellen dat een mij totaal onbekende man, genaamd D mij heeft opgebeld. Hij kende mensen die mijn machines wilden kopen. (...) Ik ben met D naar de kelder in de B-straat 1 gegaan, ongeveer vier à vijf weken voor de controle in de kelder. Ik heb D de machines en de kelder laten zien. Daarna heeft D aan mij de woning van zijn verloofde laten zien. Hij heeft alleen een woning aangewezen in een flat, op de vierde verdieping. Ik ben niet in die woning geweest. Ik heb ook niet gezien dat D die woning is binnengegaan. Ik heb echter wel de sleutel van de kelder aan D gegeven. D zou proberen om die machines te verkopen en hij zou mij dan weer bellen. Ik kon hem verder niet bereiken. Ik wist dus alleen de woning van zijn verloofde. Ik heb hierna nooit meer iets van D gehoord. (...) Ik ben in het bezit van een W, een busje. (...) Deze heb ik gekocht voor ƒ 17.000 in 1996. Het geld heb ik geleend van familie. "
1.5 . Ter zitting heeft belanghebbende een op 14 december 1998 gedagtekende verklaring overgelegd, waarin D onder meer verklaart:
" Hierbij verklaar ik (...) dat ik begin juli 1997 de sleutel van de kelder aan de B-straat 1 van de heer X in ontvangst heb genomen. Ik had vernomen dat de heer X naaimachines en dergelijke apparatuur wilde verkopen. Ik wist wel iemand die geïnteresseerd zou kunnen zijn om dergelijke apparatuur te kopen. Ik ben in juli 1997 in het bijzijn van de heer X de apparatuur in de kelder gaan bekijken. Er is toen afgesproken dat ik op een later tijdstip met de eventuele koper, de heer I, de apparatuur nogmaals zou bezichtigen. De heer X kon daarbij niet aanwezig zijn omdat hij ergens anders drukke werkzaamheden had. De heer X heeft toen de sleutel aan mij overhandigd.
Enkele dagen later heb ik aan de heer I de apparatuur laten zien. Mocht hij besluiten te kopen, dan zou hij met de heer X afrekenen.
Later vroeg de heer I mij of ik voor hem wilde werken. Hij zou in de kelder een atelier opzetten. Ik was hiertoe bereid. Ik heb toen vanaf medio juli 1997 tot en met 2 september 1997 voor hem gewerkt. Ik kreeg wekelijks mijn loon van ƒ 200,= van hem contant uitbetaald. In de kelder waren meestal 5 à 6 andere mensen werkzaam.
De sleutel van de kelder heb ik nooit van de heer I teruggekregen. In ieder geval is de sleutel nooit door mij aan de heer X teruggegeven. Ik heb de heer X later niet meer ontmoet. Hij is ook niet in de kelder geweest in de periode dat ik daar werkzaam was. De heer X is niet mijn werkgever geweest. "
1.6 . De inspecteur heeft met betrekking tot de in de kelder aangetroffen personen aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- 7 personen à ƒ 7,50 netto per uur;
- 1996: energieverbruik gedurende 200 uren;
- 1997: energieverbruik gedurende 360 uren;
- nettoloon 1996: 7 x ƒ 7,50 x 200 = ƒ 10.500;
- nettoloon 1997: 7 x ƒ 7,50 xƒ 360 = ƒ 18.900.
1.7 . Uitgaande van een nettoloon van ƒ 10.500 heeft de inspecteur met toepassing van het tarief van artikel 26b van de Wet de verschuldigde loonheffing over 1996 als volgt berekend:
Loon in geld ƒ 26.680,87 F 26.680,87
Loon SV ƒ 26.680,87 F 26.680,87
Premie ZFW (wg 5,35%) ƒ 1427,42 (wn 1,65%) _ ƒ 440,23
Loon overhevelingstoeslag ƒ 28.810,29
Overhevelingstoeslag ƒ 2.810,82 F 2.810,82
Tabelloon ƒ 30.919,11
Loonheffing 60% _ ƒ 18.551,46
Nettoloon F 10.500,00
1.1 . Uitgaande van een nettoloon van ƒ 18.900 heeft de inspecteur op dezelfde wijze de verschuldigde loonheffing over 1997 als volgt berekend:
Loon in geld ƒ 45.820,33 ƒ 45.820,33
Loon SV ƒ 45.820,33 ƒ 45.820,33
Premie ZFW wg 5,55% ƒ 1.546,23 wn 1,35% _ ƒ 376,11
Loon overhevelingstoeslag ƒ 47.366,56
Overhevelingstoeslag ƒ 4.689,28 ƒ 4.689,28
Tabelloon ƒ 52.055,84
Loonheffing 60% _ ƒ 31.233,50
Nettoloon ƒ 18.900,00
1 . Geschil
In geschil is ten eerste of de in de kelder werkzame personen in privaatrechtelijke dienstbetrekking stonden tot belanghebbende. Ten tweede is in geschil of de inspecteur de berekening van de naheffingsaanslag voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Tot slot is de vraag aan de orde of de inspecteur de artikelen 3:2 en 3:46, alsmede de artikelen 7:2, 7:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden.
2 . Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan nog het volgende toegevoegd.
Namens belanghebbende: de elektriciteitsaansluiting in de kelder was al voor juni 1996 aanwezig, maar stond toen op naam van de vorige huurder, J. Ik weet niet wie A.X. is. De machines zijn eind 1997 overgebracht naar de kelder bij de woning van belanghebbende. Daar staan ze nu nog, ze zijn nooit verkocht. Ik wist destijds niet wie D als potentiële koper op het oog had. Ik heb de kosten voor de huur van de kelder, de elektriciteit en de telefoon gemaakt in de hoop de machines te kunnen verkopen. D kon vandaag niet aanwezig zijn omdat hij moet werken. Bij twijfel aan zijn verklaring kan hij door het Hof worden gehoord. Tegen de verhoging wordt op zichzelf geen grief voorgedragen.
Namens de inspecteur: de overgelegde verklaring van D kan ik niet controleren. Ik weet ook niets van I. Deze verklaring heeft alleen betrekking op de periode na juli 1997 en zegt niets over de situatie daarvoor. Het atelier in de kelder is kennelijk een voortzetting van de onderneming die in juni 1996 is uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ik weet niet of J mededelingen heeft gedaan zoals de gemachtigde in de pleitnota stelt, deze stelling is nieuw voor mij. Ik weet niet of de nageheven belasting over 1997 is berekend met toepassing van de eindheffingsregeling.
3 . Beoordeling van het geschil
3.1 . Belanghebbende stelt dat de door hem gehuurde kelder in elk geval tot begin juli 1997 uitsluitend werd gebruikt als opslagruimte. De inspecteur bestrijdt dat onder verwijzing naar het elektriciteitsverbruik, de aanwezigheid van een telefoonaansluiting en de getuigenverklaring van de opzichter. Het Hof overweegt dienaangaande dat uit het onder opgenomen overzicht valt af te leiden dat de afname van elektriciteit het verbruik voor een kelderruimte enkel in gebruik als opslag steeds aanzienlijk te boven is gegaan. Belanghebbende stelt dat het hoge verbruik werd veroorzaakt door het gebruik van een elektrische kachel. Belanghebbende heeft echter tegenover de weerspreking door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke kachel aanwezig was. Bovendien verklaart dit niet dat het stroomverbruik ook gedurende de zomermaanden aanzienlijk was. Uit de onder vermelde feiten kan worden opgemaakt dat de telefoonrekeningen over de eerste helft van 1997 hoger waren dan uitsluitend de kosten van het abonnement en dat deze aansluiting meer dan incidenteel werd gebruikt. Belanghebbendes _ overigens wisselende _ verklaringen over de reden van het aanhouden van deze aansluiting, geven daarvoor geen verklaring. In de verklaring van de opzichter ligt besloten dat hij in de kelder regelmatig mensen heeft zien werken; gelet op zijn verklaring was dit voor en in juli 1997. Gelet op het vorenstaande acht het Hof aannemelijk dat de kelder voor juli 1997 niet uitsluitend werd gebruikt als opslagruimte, maar dat daarin ook werkzaamheden plaatsvonden, en wel naaiwerkzaamheden.
3.2 . Belanghebbende heeft gesteld dat hij in juli of augustus 1997 de sleutel van de kelder heeft verstrekt aan D, omdat deze de machines van belanghebbende wilde kopen of belanghebbende in contact wilde brengen met een mogelijke koper. Belanghebbende stelt vanaf dat moment meer in de kelder te zijn geweest. De onder en opgenomen verklaringen van belanghebbende over de vraag of belanghebbende zelf in de kelder de machines aan D heeft getoond dan wel of D, na de sleutel te hebben ontvangen, alleen de machines heeft bezichtigd, spreken elkaar tegen. Voorts spreken zij elkaar tegen over de vraag of belanghebbende de sleutel rechtstreeks aan D heeft gegeven dan wel door tussenkomst van diens verloofde spreken elkaar tegen. Het Hof acht onaannemelijk dat belanghebbende de sleutel van de kelder, waarin zich waardevolle machines bevonden die zijn eigendom waren, heeft gegeven aan iemand die hij nauwelijks kende en waarvan hem slechts de woning van de verloofde was aangewezen. Evenzeer is onaannemelijk dat belanghebbende niet of nauwelijks pogingen heeft ondernomen om de sleutel terug te krijgen, bijvoorbeeld door in de kelder te gaan kijken. Ook onaannemelijk is dat D de sleutel aan een potentiële koper van de machines heeft gegeven en dat D naderhand, zonder dat hij contact had gehad met belanghebbende in dienst van deze potentiële koper in de kelder is gaan werken op de desbetreffende machines. Het Hof acht gelet op het vorenstaande belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het atelier in de kelder werd gedreven voor rekening en risico van D. Zulks geldt evenzeer de ter zitting genoemde I omtrent wie geen enkel controleerbaar gegeven is verstrekt.
3.3 . Gelet op de onder opgenomen verklaring van de opzichter acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende niet alleen op de hoogte was van de werkzaamheden, maar zich er ook actief mee bemoeide. Aan de verklaring van de opzichter, het feit dat belanghebbende alle kosten betaalde en dat de machines zijn eigendom waren, ontleent het Hof het vermoeden dat de personen die de werkzaamheden verrichtten zulks deden ten behoeve en in opdracht van belanghebbende. Belanghebbende heeft dit vermoeden niet ontzenuwd met hetgeen hij heeft aangevoerd. Het Hof acht aannemelijk dat deze personen in de periode van mei 1996 tot juli 1997 als werknemers tot belanghebbende in dienstbetrekking stonden.
3.4 . Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende in 1996 en 1997 inhoudingsplichtige was voor de loonbelasting. In verband daarmee was hij op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet verplicht een loonadministratie te voeren. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende zulks in 1996 en 1997 heeft gedaan. Nu voorts evenmin is gesteld of gebleken dat belanghebbende enig bedrag aan ten laste van de in de kelder werkzame personen ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen op aangifte heeft afgedragen, heeft belanghebbende niet aan zijn verplichtingen als inhoudingsplichtige voldaan. Ingevolge artikel 29, eerste lid, in verbinding met artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wijst het Hof het beroep dan ook af tenzij gebleken is dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is.
3.5 . Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat de berekening van de naheffingsaanslag te vaag is en onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. De inspecteur heeft deze stelling bestreden. Het Hof is van oordeel dat de berekening door de inspecteur van de in 1996 en 1997 betaalde nettolonen, zoals weergegeven in en , weliswaar berust op veronderstellingen en neerkomt op een schatting, maar daarmee niet ondeugdelijk is. Het ontbreken van een loonadministratie en van andere administratieve bescheiden inzake het atelier is aan belanghebbende zelf te wijten en dwong de inspecteur tot het maken van een schatting. Belanghebbende heeft niet betwist dat het nettoloon ƒ 7,50 per uur bedroeg en heeft nagelaten een berekening op te stellen van het aantal verloonde uren. De schatting door de inspecteur van het aantal door de werknemers in de kelder gewerkte uren is naar het oordeel van het Hof niet onredelijk. De berekening van de daarbij passende loonbelasting/premie volksverzekeringen is niet bestreden. De subsidiaire grief van belanghebbende wordt dan ook verworpen.
3.6 . Tot slot heeft belanghebbende gesteld dat de inspecteur een aantal artikelen van de Awb heeft geschonden en vooral in strijd heeft gehandeld met zijn hoor_ en motiveringsplicht. Ook deze stelling is door de inspecteur bestreden. Het Hof zal deze stelling omwille van proceseconomie passeren. Zelfs indien de stelling juist wordt bevonden door het Hof, kan dat niet leiden tot een vermindering van de naheffingsaanslag. Voor zover belanghebbende ook bedoeld heeft te zeggen dat de inspecteur in de beroepsprocedure niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage heeft gelegd, zodat het beginsel van `equality of arms' is geschonden, wijst het Hof deze stelling af. Het Hof behandelt het beroep slechts op basis van stukken die aan beide partijen bekend zijn. Wat de inspecteur meer weet of overigens aan stukken bezit, mist voor het Hof betekenis. Belanghebbende heeft niet een begin van bewijs bijgebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de inspecteur stukken heeft achtergehouden die aangeven dat niet belanghebbende maar een derde het naaiatelier in de kelder heeft geëxploiteerd.
3.7 . Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet gegrond is en dat de naheffingsaanslag in stand moet blijven.
4 . Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5 . Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden uitspraak.
De uitspraak is vastgesteld op 23 februari 1999 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van Ballegooijen en Van der Ouderaa, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als auditeur en mr. Zilvertand als griffier. De uitspraak is op die datum ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook het arrest HR 35260 (red.)]