Jurisprudentie
AA5429
Datum uitspraak2000-04-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200246399
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200246399
Statusgepubliceerd
Uitspraak
rolnummer 2200246399
parketnummer 0992527899
datum uitspraak 10 april 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 27 mei 1999 in de strafzaak tegen
S. K.,
geboren te X op Y,
adres: Z.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2000.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging moet worden verklaard. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte is aangehouden op grond van overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en vervolgens onrechtmatig inverzekering is gesteld op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht aangezien er tegen verdachte geen redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot een feit als bedoeld in laatstgenoemd artikel bestond.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
A Uit de stukken blijkt dat verdachte is aangehouden terzake van overtreding van artikel 9 APV van de gemeente 's-Gravenhage in verbinding met artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
B Verdachte is vervolgens in verzekering gesteld terzake van overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
C Aan verdachte is tenlastegelegd overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
D Niet aannemelijk is geworden dat met betrekking tot verdachte persoonlijk op enig moment een redelijk vermoeden van schuld heeft bestaan voor wat betreft overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht of enig ander misdrijf waarvoor in casu inverzekeringstelling was toegelaten.
E Evenmin is aannemelijk geworden dat met betrekking tot verdachte serieus onderzoek is gedaan ter zake van enig misdrijf onder D genoemd.
Naar 's hofs oordeel laat het onder A tot en met E overwogene geen andere gevolgtrekking toe dan dat door de politie jegens verdachte onrechtmatig is opgetreden in die zin dat met betrekking tot haar welbewust een oneigenlijk gebruik is gemaakt van een ingrijpend dwangmiddel. Het hof acht dit een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor met grove verontachtzaming van de belangen van verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Het feit dat de politie - kort gezegd - onder moeilijke omstandigheden zijn werk heeft moeten doen kan niet tot een ander oordeel leiden. Het openbaar ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk in zijn vervolging te worden verklaard.
Gelet hierop behoeven de overige door de raadsvrouw aangevoerde verweren geen bespreking.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging.
Dit arrest is gewezen door
mrs Michiels van Kessenich-Hoogendam, Hamaker en Wurzer,
in bijzijn van de griffier mr Kleijne.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof
van 10 april 2000.