Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5312

Datum uitspraak2000-03-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008083/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 03/008083-99 Datum uitspraak: 29 maart 2000 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [verdachte 19 jaar], geboren te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de PI De Geerhorst te Sittard. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 december 1999, 13 maart 2000 en van 15 maart 2000. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij (meermalen, althans eenmaal) in de periode van 1 juni 1997 tot en met 13 september 1999 in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) minderjarige(n) tot prostitutie heeft gebracht, te weten [slachtoffer 1] [(geboren 1981)] en/of [slachtoffer 2] [(geboren 1981)] en/of [slachtoffer 3] [(geboren 1982)], en/of tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ten aanzien van die minderjarige(n) (enige) handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn, verdachtes, mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die minderjarige(n) daardoor in de prostitutie belandde(n), immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, die minderjarige(n) - kort gezegd - onder zijn/hun invloedssfeer gebracht en/of die minderjarige(n) geworven voor werkzaamheden voor een zogenoemd escort-bureau, althans voor prostitutiewerkzaamheden en/of die minderjarige(n) beschikbaar gehouden voor en/of aangeboden aan de klanten van dat zogenoemde escort-bureau en/of zorggedragen voor het vervoer van die minderjarige(n) van en naar die klanten en/of naar de plaatsen waar de zogenoemde escort-werkzaamheden, althans prostitutiewerkzaamheden (seksueel contact met de klanten; prostitutie) plaatsvonden; 2. hij in of omstreeks de periode van 1 juni 1997 tot en met 13 september 1999 in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Maastricht, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande (inclusief hem, verdachte) uit (de in deze strafzaak voorkomende personen) [verdachte 61 jaar] en/of [verdachte 29 jaar] en/of [verdachte 19 jaar] en/of [verdachte 18 jaar] en/of (een) ander(en ), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tot prostitutie brengen van minderjarigen en/of het ten aanzien van minderjarigen ondernemen van enige handeling waarvan de schuldige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarigen daardoor in de prostitutie belanden. De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn vervolging van feit 2 niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. De raadsman van verdachte heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd: Ik ben van mening dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk verklaard dient te worden voor feit 2 nu in casu bij toepassing van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht van een dubbele vervolging en een dubbele bestraffing sprake is, omdat het Openbaar Ministerie onder feit 1 client tevens vervolgt voor dezelfde misdrijven welke het zogenaamde doel vormen van het onder feit 2 bedoelde samenwerkingsverband van natuurlijke personen. De rechtbank overweegt dienaangaande dat het materiele element van het onder 2 tenlastegelegde misdrijf het deelnemen aan een zogenaamde "misdadige organisatie" is, niet het deelnemen aan de misdadige of verboden handelingen waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Derhalve is er in het onderhavige geval geen sprake van dubbele vervolging en wordt het door de raadsman te dien aanzien gevoerde verweer mitsdien verworpen. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij meermalen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 13 september 1999 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen minderjarigen tot prostitutie heeft gebracht, te weten [slachtoffer 1] [(geboren 1981)] en [slachtoffer 3] [(geboren 1982)] en/of tezamen en in vereniging met anderen ten aanzien van die minderjarigen handelingen heeft ondernomen waarvan hij en zijn, verdachtes, mededaders wisten, althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat die minderjarigen daardoor in de prostitutie belandden, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders die minderjarigen - kort gezegd - onder zijn invloedssfeer gebracht en/of die minderjarigen geworven voor werkzaamheden voor een zogenoemd escort-bureau en/of die minderjarigen beschikbaar gehouden voor en/of aangeboden aan de klanten van dat zogenoemde escort-bureau en/of zorggedragen voor het vervoer van die minderjarigen van en naar die klanten en/of naar de plaatsen waar de zogenoemde escort-werkzaamheden plaatsvonden; 2. hij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 13 september 1999 in de gemeente Heerlen heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande -inclusief hem, verdachte- uit de in deze strafzaak voorkomende personen [verdachte 61 jaar] en [verdachte 29 jaar] en [verdachte 19 jaar] en [verdachte 18 jaar], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tot prostitutie brengen van minderjarigen en/of het ten aanzien van minderjarigen ondernemen van enige handeling waarvan de schuldige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarigen daardoor in de prostitutie belanden. Partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Kwalificaties Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: T.a.v. feit 1: mensenhandel door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 250ter, eerste lid, aanhef en onder 3° , en tweede lid, aanhef en onder 1° , van het Wetboek van Strafrecht; T.a.v. feit 2: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste norm- handhaving; - de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten zich toch gedurende een betrekkelijk lange tijdsspanne hebben afge- speeld en dat daarbij een aantal minderjarigen zijn betrok- ken, wier jonge levens door de bewezenverklaarde feiten ern- stig zijn aangetast. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld. De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 77b van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat verdachte strafbaar is; - veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie jaren; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzitter, plv.-kinderrechter, mr. W.J.J. Beurskens en Mr M. Timmers, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.H.J. Colen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2000.