Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5144

Datum uitspraak1999-03-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers96/4280
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam kenmerk: 96/4280 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Eerste Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van B.V. X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is op 6 november 1996 ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ontvangen, ingediend door Q te R als gemachtigde van belanghebbende. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 29 mei 1997. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 17 oktober 1996, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994. De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van f25.131.930,--. De aanslag is na bezwaar bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van primair f5.725.34-3,-, subsidiair f 15.159.143,-- en meer subsidiair f 21.366.364,--. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair tot vernietiging van de bestreden uit-spraak en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 9.193.693,--. Ter zitting van 25 november 1997 zijn verschenen en gehoord voormelde gemachtigde, tot bijstand vergezeld van M, alsmede de inspecteur, tot bijstand vergezeld van N. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Bij brief van 3 december 1997 heeft het Hof aan de inspecteur een vraag gesteld. De inspecteur heeft de gestelde vraag bij brief van 8 december 1997 beantwoord. De gemachtigde heeft daarop gereageerd bij brief van 17 december 1997. Partijen hebben afgezien van een tweede mondelinge behandeling. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is op 26 augustus 1987 opgericht onder de naam B.V. Xa. Op 7 oktober 1993 is de naam gewijzigd in B.V. X. In 1994 vormde belanghebbende met haar dochtermaatschappijen B.V. A, B.V. B, B.V. C en B.V. D een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. 2.2. Belanghebbende is producent van levensmiddelen. Deze producten worden verkocht onder de merknaam E of als huismerk van supermarktketens. 2.3. Bij door haar onder de merknaam E verkochte producten verstrekt belanghebbende drie soorten zegels, c.q. bonnen, te weten consumentenzegels, waardebonnen en premiebonnen. 2.4. De verpakkingen van de consumentenproducten bevatten consumentenzegels met een waarde van 5 cent. Het gaat, afhankelijk van het product, om één of twee zegels. Bij de horeca-artikelen (grootverpakking) worden waardebonnen verstrekt. Aan winkeliers die bereid zijn een display met producten in hun winkel te plaatsen, worden premiebonnen verstrekt. Een premiebon bevat 100 punten. 2.5. Alle consumentenzegels en waarde- en premiebonnen kunnen worden ingewisseld tegen contanten of tegen cadeau-artikelen. Aan de inwisseling zijn geen bijzondere voorwaarden verbonden. De inlevertermijn is onbeperkt. De cadeau-artikelen kunnen worden besteld bij of gekocht in de winkel van belanghebbende te Z. Bij inwisseling van premie-bonnen tegen cadeau-artikelen ontvangt de winkelier 5 cent per punt ofwel f5,50 per bon, bij inwisseling tegen contanten 4 cent per punt ofwel f 4,-- per bon. Het minimale aantal in te leveren punten bedraagt 2 500. 2.6.1. Op 10 augustus 1993 is bij belanghebbende een boeken-onderzoek gestart naar onder meer de waardering van de zegelreserve (consumentenzegels en waarde- en premiebonnen) voor de vennootschapsbelasting. Het onderzoeksrapport is uitgebracht op 23 april 1996. Het onderzoek, gebaseerd op aan de administratie van belanghebbende ontleende gegevens, leidde onder meer tot de volgende bevindingen. 2.6.2. Circa 78% van de verstrekte consumentenzegels heeft betrekking op a-producten. Circa 90% van de ingele-verde zegels is afkomstig van a-producten. Een klant levert gemiddeld voor f 20,16 aan zegels in, ofwel 366,54 zegels van 5 cent. Aan de hand van de in een jaar en de zes voorgaande jaren uitgereikte zegels en de daarop gedane betalingen is het gemiddelde percentage consumentenzegels dat jaarlijks wordt ingeleverd, in de bijlagen E (2) en I van het rapport berekend. Dit gemiddelde inleverpercentage bedroeg in: 1989 52,48 1990 50,52 1991 46,74 1992 43,28 1993 38,39 1994 38,55. 2.6.3. Het berekende inleverpercentage van de waarde- en premiebonnen (bijlagen G en I) bedroeg in: 1992 67,84 1994 62,27. 2.6.4. De gemiddelde spaartijd voor consumentenzegels (bijlage E (1) voor de periode 1989-1992 is berekend op 3,3 jaar. 2.6.5. De berekende gemiddelde spaartijd voor waarde- en premiebon-nen (bijlage F) bedroeg 1 jaar. 2.7. B.V. D is op 27 januari 1960 opgericht onder de naam F. Met deze vennootschap is een afspraak gemaakt, die is vastgelegd in de brief van 9 oktober 1979 van G aan de inspecteur der vennootschapsbe-lasting te O en die voor zover hier van belang als volgt luidt: "(...) is de directie van E uit prakti-sche overwegin-gen bereid voorshands met ingang van 1 januari 1979 het volgende systeem toe te passen. a. De in enige jaren uitgegeven zegels worden aan het eind van het jaar voor het volle bedrag op de balans gepassiveerd; b. vervolgens wordt in de drie volgende jaren telkens 1/3 van de in die jaren ontvangen terugbetalingen afgeboekt op het saldo van dat jaar. Na drie jaar resteert er een saldo van nog niet terugbetaalde zegels. Dit saldo wordt vervolgens in de volgende drie jaren gelijkelijk aan de winst toegevoegd. c. Daarnaast wordt een reserve gevormd ter grootte van 20% van de vrijval zegels, derhalve van het verschil tussen de uitgegeven zegels enerzijds en de terugbe-taalde zegels anderzijds. De gedachte bij deze reserve is dat het nooit waar kan zijn dat alle zegels die niet opkomen ook vernietigd worden, zodat enige voorziening daarvoor noodzakelijk is. Het oude systeem betekent dat circa 10% van de zegels vrijviel. Het restant werd voor zover niet terugbe-taald volledig gereserveerd. In dit systeem ligt het accent juist andersom: alles wat niet terugbetaald wordt, wordt aan de winst toegevoegd behoudens een percentage van 20%. (...) Graag verneem ik of u zich hiermede accoord kunt ver-klaren." 2.8. Bij brief van 22 juli 1981 berichtte G de in-specteur der vennoot-schapsbelasting te O onder meer het volgende: "(...) Kliënt accepteert op praktische gronden het systeem voor zegelwaardering als vastgelegd in mijn brief van 5 oktober 1979, doch zonder de reservering van 20% over de vrijval. Het systeem geldt tot 31 december 1986. Partijen zijn vrij alsdan hun standpunt opnieuw ten principale aan de orde te stellen, ook omtrent een reservering voor de vrijval." 2.9. Bij brief van 27 december 1993 deelde de inspecteur de gemachtigde onder meer het volgende mee: "In de bespreking, die wij in 1991 hebben gevoerd, heb ik de bestaande afspraak, die gold 'tot en met 1986 behoudens stilzwijgende verlenging', opgezegd. De diskussie over het antwoord op de vraag of de herzieningstermijn betrekking heeft op het eerstvolgende jaar van aangifte (i.c. 1987) of het jaar, waarin wordt aangegeven, dat de afspraak niet meer geldt (i.c. 1991) is lastig te voeren, omdat geen van ons beiden bij het maken van genoemde afspraak betrokken is geweest en omdat de afspraak op dit punt niet een-duidig is. Ik ben echter bereid de afspraak in het voordeel van belastingplichtige uit te leggen, zodat in het aangiftejaar 1991 de waardering van de zegelreserve aan de orde zou moeten komen. (...) Zoals u bekend zal zijn wordt op dit moment (...) onderzoek verricht naar de hoogte van de zegelreserve. Uit praktische overwegingen lijkt het mij zinvol (...) voor de vennootschapsbelasting het jaar 1992 als uitgangspunt te nemen voor het maken van een nieuwe afspraak voor de waardering van de zegelreserve." 2.10. Bij brief van 29 december 1993 deelde de gemachtigde de inspecteur onder meer het volgende mee: "Vooropgesteld dat ik uiteraard bereid ben over een nieuw systeem te praten, merk ik op dat uw overweging dat u in 1991 de afspraak op zou hebben gezegd, mij niet juist voorkomt. Immers, in het gesprek dat wij hadden op 8 november 1991 - waarvan ik een uitgebreid verslag heb gemaakt - deelde u mede dat u na zou kijken in de oude dossiers of er aantekeningen te vinden zouden zijn over de zegelafspraak aangezien u toen nog van mening was dat de regeling eind 1986 afliep. In dat gesprek is de afspraak dan ook niet opgezegd. Vervolgens hebt u op 2 oktober 1992 een telefoongesprek gevoerd met de heer H van ons kantoor, waarin u desgevraagd mededeelde de bezwaarschriften over o.m. 1987 af te handelen en daarbij de zegelverplichting zoals opgevoerd in de aangifte te accepteren tot en met 1991. U deelde toen ook mede dat bij de aanslagregeling 1992 de zegelverplichting 'getoetst' zou worden. Ook in dat gesprek hebt u niet met zoveel woorden de afspraak opgezegd. Nu u in uw brief van 27 december 1993 voor het eerst uitdrukkelijk stelt dat een nieuwe afspraak zou moeten worden gemaakt, vat ik dit op als een opzegging van de oude afspraak. Conform de visie van de Hoge Raad ten aanzien van het opzeggen van afspraken ben ik van mening dat die afspraak voor het eerst met ingang van 1 januari 1994 niet meer geldt." 2.11. In opdracht van B.V. C is onder-zoek naar zegelspaar- en aankoopgedrag 1994/1995 van E produkten uitgevoerd. Het van dit onderzoek opgemaakte rapport van maart 1995 ver-meldt onder meer: "I-PANEL Basis voor de uitgevoerde onderzoeken is het I-Panel dat per 1 januari 1994 van start is gegaan. Het panel wordt gevormd door een nationale constante steekproef van 4400 huishoudens die landelijk representatief is voor alle Nederlandse huishoudens. (...) Zegelsparen In week 8 en 9 1995 is aan alle 4400 huishoudens van het panel een vragenlijst voorgelegd over het spaargedrag. In week 8 zijn afgevraagd de onderdelen over het sparen van gratis zegels/punten in zijn algemeenheid en over het sparen van E zegels. (...) In week 9 zijn de vragen over het sparen van a1- en a2 product zegels/punten gesteld." Met ingang van 1994 heeft belanghebbende, zich baserend op dit onderzoek, de passivering van haar zegelschuld aangepast. Voor de in dat jaar uitgegeven zegels laat zij de ter zake daarvan te passiveren zegelschuld wegens inlevering van zegels in zes jaar vrijvallen, waarbij het eerste en het laatste jaar 10% vrijvalt en de andere vier jaren telkens 20% per jaar. De schuld ter zake van de waarde- en premiebonnen laat belanghebbende na 1 jaar vrijvallen. - 2.12. In de aangifte vennootschapsbelasting 1994 is belanghebbende met betrekking tot haar verplichtingen uit hoofde van de consumentenzegels (hierna ook: (de) zegels) en de waarde- en premie-bonnen (hierna ook: (de) bonnen) uitgegaan van de vol-gen-de bedragen: verplichting zegels/bonnen f 23.763.000,-- afhandelingskosten - 2.196.250,-- f 25.959.250,--. 2.13. Bij de vaststelling van de aanslag vennootschapsbelasting 1994 is de inspecteur met betrekking tot de waardering van de verplichting op grond van de zegels en bonnen uitgegaan van de volgende bedragen: verplichting zegels/bonnen f 3.871.305,-- afhandelingskosten - 2.196.250,-- f 6.067.555,--. De correctie beliep f 19.891.695,-- (= f 25.959.250,-- minus f6.067.555,--). 3. Geschil In geschil is (a) of de in 1979 gemaakte afspraak, zoals gewijzigd in 1981, doorwerkt in 1994, en zo nee, (b) op welk bedrag de verplichting uit hoofde van de uitgereikte, maar nog niet ingewisselde consumentenzegels en waarde- en premiebonnen per 31 december 1994 moet worden gewaar-deerd. Van de onder 2.13 genoemde correctie van f 19.891.695,-- is f485.100,-- niet in geschil. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota's. 4.2. De gemachtigde heeft ter zitting het volgende toegevoegd. Op de zegels is geen jaartal vermeld. In de praktijk worden met name boekjes met zegels ingeleverd, en niet losse zegels. Het inleverpercentage is afgenomen. Het door de inspecteur genoemde percentage van 50 klopt wel. Men weet nooit hoeveel zegels precies worden ingeleverd. Er is geen eindtermijn voor de inlevering. De schuld is opgebouwd uit jaarlagen. Bezien moet worden wat voor en wat na 1 januari 1994 is ontstaan. De schuld met betrekking tot de zegels en bonnen komt tot stand bij verkoop van het product aan de consument. Ik ben het niet eens met de cijfermatige uitwerking van het subsidiaire standpunt van de inspecteur op bladzijde 6 van het vertoogschrift. 4.3. De inspecteur heeft ter zitting het volgende toegevoegd. In de wijze waarop de zegelschuld mijns inziens moet worden gewaardeerd, is een ruime voorzichtigheidsmarge in acht genomen. In 1991 heb ik belanghebbende mondeling meegedeeld dat de bestaande afspraak niet meer gold. Dit is niet schriftelijk vastgelegd. Er zijn talrijke besprekingen met belanghebbende gevoerd om tot een oplossing te komen. Pas vanaf 1994 is gecorrigeerd. 5. Beoordeling van het geschil 5.1.1. Tussen partijen staat vast dat met betrekking tot de waardering van de schuld uit hoofde van de uitgereikte zegels en bonnen voor de vennootschapsbelasting in elk geval tot en met 1986 een afspraak (hierna: de afspraak) heeft gegolden, waarvan de inhoud is vastgelegd in de onder 2.7 en 2.8 genoemde brieven. Tussen partijen staat ook vast dat van 1987 tot en met 1993 het waarderingsstelsel is toegepast dat tot en met 1986 gold. 5.1.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de afspraak in feite tot en met 1993 heeft gegolden en dat, gezien de inhoud van de afspraak, voor 1994 niet zonder meer - dat wil zeggen zonder toepassing van enige over-gangsregeling - kan worden overgestapt op een ander waarde-ringsstel-sel, en dat overigens een wijziging van stelsel alleen tot gevolg mag hebben dat de passivering ter zake van de in 1994 uitgegeven zegels en bonnen kan worden herzien. 5.1.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de overgang naar een ander waarderingsstelsel met ingang van 1994 zonder beperking mogelijk is. Hij voert aan dat hij de afspraak in 1991 uitdrukkelijk mondeling heeft opgezegd, dat het tot en met 1986 bestaande stelsel slechts om praktische redenen uiteindelijk tot en met 1993 is gevolgd en dat overigens niets eraan in de weg staat de waardering van de totale zegelschuld te herzien. 5.1.4. Naar het oordeel van het Hof kan, anders dan belanghebbende stelt, niet worden gezegd dat de afspraak na 1986 zonder meer geldingskracht heeft behouden, ook al is in feite tot en met 1993 dienovereenkomstig gehandeld. Uit de onder 2.9 en 2.10 genoemde brieven blijkt dat tussen partijen verschil van mening bestond over het met ingang van 1987 te volgen waarderingsstelsel en dat hierover meermalen overleg is gevoerd zonder dat dit tot overeenstemming heeft geleid. Gelet hierop acht het Hof aannemelijk dat de inspecteur de afspraak in 1991 heeft opgezegd. Dat nog in 1993 het tot en met 1986 bestaande stelsel is gevolgd, is, naar de inspec-teur heeft aangevoerd en het Hof aanneme-lijk acht, om praktische redenen geschied. Het Hof acht ook aannemelijk dat de opzegging kennelijk inhield dat in elk geval met ingang van het jaar volgend op het tijdstip van de opzegging de inspecteur niet meer gebonden was aan het in 1979 overeengekomen waarderingsstelsel. Uit geen enkel aangevoerd feit blijkt dat het bestaande stelsel na de opzegging van de afspraak gefaseerd zou moeten worden afgebouwd. Zulks volgt, anders dan belanghebbende blijkbaar meent, in een geval als het onderhavige ook niet uit het recht. Het gaat in casu immers om nieuwe kennis van feiten en niet om wijziging van inzicht in het recht. Dit brengt mee dat belanghebben-de, ook wanneer wordt aangenomen dat, zoals zij stelt, de afspraak pas eind 1993 is opgezegd, er niet op mocht vertrouwen dat met ingang van 1994 niet in zijn geheel zou worden overgegaan naar een ander waarderingsstelsel. Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur. 5.2.1. Voor het voor 1994 te volgen waarderingsstelsel zal het Hof aansluiting zoeken bij de uitkomsten van het onder 2.6.1 genoemde onderzoek van de inspecteur. Dit onderzoek is toegespitst op de per ultimo 1994 toegestane passiefpost en berust, in tegenstelling tot de door belanghebbende gepresenteerde cijfers op basis van het algemenere onderzoek van het I-panel, op aan de administratie van belanghebbende zelf ontleende gegevens over onder meer het inleverpercentage van en de gemiddelde spaartijd voor door belanghebbende uitgereikte consumentenzegels en waarde- en premiebonnen. Het kennelijk door belanghebbende voorgestane, onder 2.11 vermelde systeem vindt te weinig steun in de feiten, zoals deze tijdens het boekenonderzoek bij belanghebbende zelf zijn gebleken en op zichzelf ook niet worden betwist. 5.2.2. Bij de beantwoording van de vraag op welk bedrag de verplichting uit hoofde van de uitgegeven consumentenzegels en waarde- en premiebonnen dient te worden gewaardeerd heeft, gelet op de betrekkelijk korte duur van de gemiddelde spaartijd, als uitgangspunt te gelden de nominale waarde van die zegels en bonnen, zij het met inachtneming van aan de ervaring over de afgelopen jaren ontleende gegevens met betrekking tot het percentage zegels en bonnen dat uitein-delijk wordt ingeleverd. Voor een met goed koopmansgebruik strokend waarderingsstelsel dienen naar het oordeel van het Hof alsdan voorts de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd: - De jaarlijkse uitgifte van consumentenzegels stelt het Hof, gelet op de door partijen verstrekte gegevens die kennelijk op schattingen berusten, in goede justitie op een waarde van f 5.525.000,-- nominaal. - Het inleverpercentage van de consumentenzegels stelt het Hof op 50. In dit percentage, dat aansluit bij de onder 2.6.2 vermelde gegevens, is verdisconteerd dat het aantal zegels dat uiteindelijk zal worden ingeleverd, onzeker is. Dat het inleverpercentage een dalende lijn vertoont, acht het Hof voorshands niet voldoende om uit te gaan van een lager inleverpercentage dan 50. Als de daling doorzet, zou dat overigens wel gevolgen kunnen hebben voor latere jaren. - De gemiddelde spaartijd van de consumentenzegels stelt het Hof, overeenkomstig het standpunt van de inspecteur, op 4 jaar. Dit is meer dan de uit het onderzoek blijkende gemiddelde spaartijd van 3,3 jaar. Voor een langere gemiddelde spaartijd - belanghebbende heeft in dit verband een spaartijd van 5 jaar genoemd - bieden de geproduceerde cijfers geen aanknopingspunt. - De jaarlijkse uitgifte van waarde- en premiebonnen stelt het Hof, gelet op hetgeen partijen daaromtrent hebben aangevoerd, in navolging van de inspecteur op een waarde van f 1.260.00-0,-- nominaal. - Het inleverpercentage van de waarde- en premiebonnen stelt het Hof, overeenkomstig het standpunt van de inspecteur, op 62,27. Voor een hoger inleverpercentage - belanghebbende heeft in dit verband een percentage van 90 genoemd - bieden de geproduceerde cijfers geen aanknopingspunt. - De gemiddelde spaartijd van de waarde- en premiebonnen stelt het Hof, overeenkomstig de standpunten van beide partijen, op 1 jaar. - Naar het Hof begrijpt, is tussen partijen niet in geschil dat de met inachtneming van het voorgaande te berekenen verplichting moet worden verminderd met de terug te ontvangen omzetbelasting. Het Hof zal partijen daarin volgen. - Beide partijen gaan er, blijkens het onder 2.12 en 2.13 vermelde van uit, dat de verplichting moet worden vermin-derd met een bedrag van f 2.196.250,-- aan afhandelingskosten. Het Hof zal partijen daarin volgen. 5.2.3. De onder 5.2.2 genoemde uitgangspunten brengen mee dat van de jaarlijkse nominale zegelschuld op grond van het inleverpercentage van 50 slechts de helft als zodanig voor passivering in aanmerking komt. De te passiveren zegelschuld vermindert telkenjare door inlevering van zegels. De inspecteur gaat ervan uit dat met de inlevering van zegels reeds in het jaar van uitgifte van de zegels wordt begonnen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de zegels worden gespaard en dat de inlevering daarom pas in het jaar na de uitgifte van de zegels op gang komt. Gelet op de feitelijke spaartijd van 3,3 jaren en op de omstandigheid dat dat bij een reeds jaren lopende zegeluitgifte moet worden gewerkt met gemiddelden, acht het Hof het juist ervan uit te gaan dat de in te leveren helft van de uitgegeven zegels gedurende de tot uitgangspunt genomen spaartijd van vier jaren regelmatig worden ingeleverd en dat daarmee reeds wordt begonnen in het jaar van uitgifte. Van een ander, afwijkend patroon is niet gebleken. Voor het jaar waarin de bonnen worden uitgegeven is de inspecteur uitgegaan van de inlevering van 1/8 deel van de helft van de uitgegeven zegels en van een dienovereenkomstige vrijval van de verplichting tot voldoening van de zegelschuld. Vervolgens is de vrijval in parten van 1/4 in de daarop volgende drie jaren gesitueerd. Aldus heeft de inspecteur in de door hem aangehouden spaartijd van vier jaren 1/8 deel vooralsnog ultimo 1994 in stand gelaten. Belanghebbende heeft niet aan de hand van concrete gegevens noch anderszins aannemelijk gemaakt dat de aldus aan de looptijd van de bonnen gerelateerde vrijval van haar verplichting als voortijdig moet worden aangemerkt. Een en ander leidt tot de slotsom dat cijfermatig uitgedrukt met betrekking tot de zegels de berekening van de inspecteur - behoudens door belanghebbende gesignaleerde schrijffouten - in zijn brief van 8 december 1997, uitkomende op een passivering van f 5.212.264,-- kan worden gevolgd. 5.2.4. Wat de waarde- en premiebonnen betreft is evenmin van een onregelmatige inlevering gebleken - belanghebbende heeft te dezer zake geen feitelijke gegevens verstrekt -, zodat ook hier het ervoor kan worden gehouden dat de vrijval van de te passiveren nominale schuld reeds in het jaar van uitgifte een aanvang neemt. De inspecteur gaat uit van de inlevering van de helft van de in te leveren 62,27% in het jaar van uitgifte van de waarde- en premiebonnen en van een dienovereenkomstige vrijval van de verplichting van belanghebbende te dezen. Belanghebbende heeft geen gegevens verstrekt waaruit kan worden geconcludeerd dat van een andere vrijval moet worden uitgegaan. Dit houdt in dat de passivering uit dezen hoofde moet worden beperkt tot f 392.284,-- (bijlage I), welk bedrag naar niet in geschil is kan worden verminderd met 6/106 daarvan ofwel met f 22.205,--, per saldo derhalve f 370.079,--. 5.3. Met inachtneming van al het vorenoverwogene dient de in geding zijnde verplichting te worden gesteld op: consumentenzegels f 5.212.264,-- waarde- en premiebonnen - 370.079,-- + f 5.582.343,-- afhandelingskosten - 2.196.250,-- + f 7.778.593,--. Dit betekent dat de aanslag moet worden verminderd met f1.711.038,-- (= f 7.778.593,-- minus f 6.067.555,--) tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 23.420.892,-- (= f 25.131.930,-- minus f 1.711.038,--). 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures worden de kosten vastgesteld op f 3.550,--, te weten f 710,--, vermenigvuldigd met 2,5 punten voor proceshandelingen en met 2 als wegingsfactor. 7. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak van de inspecteur, - vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 23.420.892,--, - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een beloop van f 3.550,-- en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en - gelast de inspecteur het betaalde griffierecht van f 75,-- aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 2 maart 1999 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Faase, leden, in tegenwoordigheid van mr. Pechler als gerechtsauditeur en mr. Zilvertand als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. [zie ook arrest HR 35261 (red.)]