Jurisprudentie
AA5025
Datum uitspraak1999-11-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080347-98 en 17/085431-99
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080347-98 en 17/085431-99
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Beknopt Vonnis
Uitspraak d.d. 30 november 1999.
Parketnummer 17/080347-98 en hierbij gevoegd parketnummer 17/085431-99.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de ter terechtzitting gevoegde zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren [1949] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Almere Binnen te Almere, Caissonweg 2.
De rechtbank heeft gelet op de ter terechtzitting gehouden onderzoeken van 6 april 1999, 22 juni 1999, 20 september 1999 en 16 november 1999.
De verdachte is ter terechtzitting van 6 april 1999, 22 juni 1999, 20 september 1999 en 16 november 1999 verschenen, bijgestaan door mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam.
TELASTELEGGING:
Aan dit vonnis zijn door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van de dagvaardingen gehecht, waaruit de inhoud van de telasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 22 juni 1999 gevorderd dat met betrekking tot de zaak onder parketnummer 17/080347-98 een door hem op schrift gestelde vordering nadere omschrijving tenlastelegging (art. 314a Wetboek van Strafvordering) zal worden toegelaten, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
GEVOERDE VERWEREN:
De raadsman heeft ter terechtzitting van 20 september 1999 met betrekking tot parketnummer 17/080347-98 betoogd dat primair de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard wegens flagrante schending van de rechten van verdachte en subsidiair tot bewijsuitsluiting alsmede de vruchten daarvan, en heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd:
1.1. De basis waarop het pro-actieve onderzoek is gestart, is te smal nu slechts sprake is van oudere/onbetrouwbare CID-tips afkomstig uit het gehele land zonder enige samenhang en een onderzoek in de zaak Bangma in 1997 Tevens blijkt uit het dossier niet dat volgens de officier van justitie [verdachte] toen al kon worden aangemerkt als verdachte en had de start van het pro-actief onderzoek niet moeten plaatsvinden nu gehandeld is in strijd met de nieuwe wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat op verschillende momenten bij verschillende CID’s informatie binnenkwam dat [verdachte] zich zou bezig houden met de invoer van hasj met behulp van schepen. De in deze informatie weergegeven feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat [verdachte] aangemerkt kon worden als verdachte.
Gelet op de taakstelling van de politie met betrekking tot de strafrechtelijke handhaving, onder meer inhoudende de werkelijke voorkoming, de opsporing en beëindiging van strafbare feiten is er geen aanleiding aan te nemen dat op grond van de hiervoren aangegeven informatie jegens [verdachte] geen nader onderzoek mocht worden opgestart gericht op het vaststellen van de juistheid danwel onjuistheid van die binnengekomen informatie.
Voor het enkele opstarten van een dergelijk onderzoek was en is niet nodig dat het een grondslag moet vinden in een formele wet. Zulks is slechts onder omstandigheden noodzakelijk voor de uitoefening van bepaalde bevoegdheden gedurende dat onderzoek.
Wel is noodzakelijk dat aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet worden voldaan. Nu echter het in deze zaak ging om ernstige strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat deze beginselen niet zijn geschonden.
1.2. Gedurende het pro-actieve onderzoek is sprake geweest van een stelselmatige observatie door middel van videocamera's en peilzenders, zodat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene geen sprake meer is. De artikelen 2 Politiewet en 141 Wetboek van Strafvordering bieden geen basis voor een dergelijke observatie. Er is derhalve gehandeld in strijd met het Zwolsman-arrest (NJ 1996/249), de artikelen 8 en 6 van het EVRM en artikel 10 van de Grondwet.
Uit het proces-verbaal blijkt dat in de periode van 19 februari 1998 tot 1 juni 1998 met machtiging van de officier van justitie statische observatie door middel van een videocamera is verricht met zicht op het bedrijfsterrein van Visserijbedrijf [verdachte] BV. In de periode van 6 februari 1998 tot 10 september 1998 werden door de officier van justitie machtigingen verleend voor het plaatsen van peilbakens onder een tweetal auto's, eveneens met het doel om zicht te krijgen op de bewegingen en contacten van verdachte [verdachte].
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat in genoemde periode sprake is geweest van stelselmatige observatie waarbij inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [verdachte] en die gelegitimeerd dient te worden door of krachtens een wet in formele zin.
De rechtbank is echter van oordeel - gelet op de criteria in de jurisprudentie alsmede anticiperend op de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden die op 1 februari 2000 in werking zal treden - dat bij afweging van het opsporingsbelang tegen het belang van verdachtes persoonlijke levenssfeer, het gebruik van peilbakens in een geval als het onderhavige (waarin sprake was van een verdenking van niet onaanzienlijke transporten van softdrugs) niet in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Evenmin is in dit geval gehandeld in strijd met genoemde eisen door verdachtes bedrijfsterrein stelselmatig met behulp van een videocamera te observeren. Daarbij is van belang dat niet de woning van verdachte is geobserveerd, maar alleen zijn bedrijf en dat is geregistreerd hetgeen ieder die zich in de buurt van dat bedrijfsterrein bevond had kunnen waarnemen. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding de officier van justitie wegens schending van de persoonlijke levenssfeer van verdachte niet ontvankelijk te verklaren, danwel tot bewijsuitsluiting over te gaan.
1.3. De observatie is voorts onrechtmatig nu volgens de Commissie Kalsbeek het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden - waaronder het plaatsen van peilbakens - slechts dient plaats te vinden met toestemming van de Centrale Toetsingscommissie (CTC).
Anders dan de raadsman heeft betoogd is voor het gebruik van peilbakens geen toestemming van de CTC nodig, maar dient een dergelijke gebruik bij de CTC ter registratie te worden aangemeld. Op het niet aanmelden bij de CTC staat, noch op grond van enig wetsartikel, noch op basis van jurisprudentie, een directe sanctie. De rechtbank is mede in het licht van haar overwegingen onder 1.2 van oordeel dat het verzuim om het gebruik van peilbakens in de onderhavige zaak bij de CTC aan te melden niet tot niet-ontvankelijkverklaring danwel bewijsuitsluiting dient te leiden.
1.4. Nu door het pro-actieve onderzoek geen verdenkingen en strafbare feiten zijn geconcretiseerd is sprake van een onrechtmatig onderzoek.
Nu het niet zo is dat een onrechtmatig verricht onderzoek rechtmatig wordt indien dat onderzoek heeft geleid tot de vaststelling dat strafbare feiten zijn gepleegd, zo kan het ook niet zo zijn dat een rechtmatig verricht onderzoek onrechtmatig wordt enkel door het feit dat het onderzoek niet heeft geleid tot de ontdekking van een of meerdere strafbare feiten.
1.5. Voorts is het Gerechtelijk Vooronderzoek onrechtmatig ingesteld nu er onvoldoende grondslag voor was en derhalve de rechter-commissaris een onjuiste beslissing heeft genomen om een dergelijk onderzoek in te stellen; deze beslissing dient door de rechtbank marginaal te worden getoetst.
Op grond van het proces-verbaal op basis waarvan de rechter-commissaris heeft besloten tot het openen van het gerechtelijk vooronderzoek - welk proces-verbaal zich in het dossier bevindt - komt de rechtbank tot haar oordeel dat de rechter-commissaris tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
1.6. Ten tijde van de aanhouding bestond jegens De [naam] geen enkel redelijk vermoeden van schuld en had men derhalve geen recht De [naam] te enteren.
Met betrekking tot de vraag of er jegens de [naam] een redelijk vermoeden van schuld bestond ten tijde van de aanhouding, merkt de rechtbank het volgende op.
Er wordt op 18 december 1998 via mobiele telefoongesprekken gecommuniceerd tussen [verdachte] en het visserijbedrijf [medeverdachte], eigenaar van de [naam]. Vervolgens wordt geconstateerd dat de [naam] uitvaart. Op 22 december 1998 wordt vanuit de lucht waargenomen, dat de [naam] zich op zee in de directe omgeving van de van hashtransport verdachte sleepboot de Canute bevindt. Men neemt een sleeplijn waar tussen de schepen. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan ook jegens de [naam] een redelijk vermoeden van schuld ontstaan met betrekking tot mogelijke betrokkenheid bij een hasjtransport. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
1.7. Uit de stukken blijkt niet van een machtiging tot binnentreden met betrekking tot de entering van De [naam] ([NUMMER]), derhalve is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs.
Blijkens het door verbalisant E. van Dee d.d. 2 juni 1999 op ambtseed opgemaakte aanvullend proces-verbaal onder nummer 02061999.1130.2012, is door J. Sikkema, hoofd-inspecteur van politie, aan verbalisant verklaard, dat hij onder meer een machtiging voor het binnentreden ter aanhouding van de opvarenden van de [NUMMER], genaamd "De [naam]" heeft opgemaakt. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat door de coördinator van deze actie op zee, C.J. Keller, aan verbalisant is verklaard dat hij de machtiging tot binnentreden ter aanhouding voor de [NUMMER] heeft ontvangen.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat, ondanks het feit dat de onderhavige machtiging kennelijk is zoekgeraakt en daarmee aan het dossier ontbreekt, geen redelijk belang zich verzet tegen de aanname dat de entering van het schip rechtmatig is geschied nu niet is gebleken dat verdachte daardoor in zijn verdediging zou zijn geschaad en dient het verweer van de raadsman te worden verworpen.
1.8. Het schip De Canute is geënterd op het Duitse continentale plat zonder toestemming van de Duitse instanties, derhalve heeft genoemde entering onrechtmatig plaatsgevonden en dienen de vruchten daarvan niet door te werken.
De entering van de Canute heeft blijkens het door E. van Dee, inspecteur van politie opgemaakte proces-verbaal nummer 25081999.1100.2012, d.d. 14 september 1999 plaatsgevonden op het Duitse continentale plat. De raadsman heeft gesteld dat deze entering onrechtmatig heeft plaatsgevonden nu deze zonder toestemming van de Duitse autoriteiten is geschied. Op grond van het Zeerechtverdrag van 1992 behoort het continentaal plat tot de volle zee en derhalve niet tot het territoir van een staat. De betreffende kuststaat kan hier slechts rechten uitoefenen die betrekking hebben op de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het plateau. Een schip op volle zee valt op grond van genoemd Verdrag uitsluitend - behoudens een uitzondering die hier niet relevant is - onder de jurisdictie van de vlaggestaat. Nu de Canute is geënterd met toestemming van de vlaggestaat Belize heeft deze entering rechtmatig plaatsgevonden. Het verweer van de raadsman faalt derhalve.
1.9. Ten aanzien van het schip De Guerrero is sprake van een vrijwillige terugtred door de later aangehouden verdachten en ontbreekt tevens, evenals in de zaken met betrekking tot de Judith en de Blue Spirit een deskundigenrapport ten aanzien van de hasj. Derhalve kunnen de desbetreffende feiten niet bewezen worden verklaard.
Nu de luiken van de Guerrero door de betrokkenen zijn opengezet om aan een aanhouding te kunnen ontkomen en de ontdekking van een grote hoeveelheid hasj aan boord van het schip te verijdelen, is geen sprake van een vrijwillige terugtred door betrokkenen. Het ontbreken van deskundigenrapporten met betrekking tot de vraag of er sprake was van hasj op de door de raadsman aangevoerde schepen acht de rechtbank niet noodzakelijk nu uit de afgelegde getuigenverklaringen voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake was van hasj en er ten aanzien van de betrokkenen op de Guerrero een veroordeling te Spanje terzake hasjsmokkel is gevolgd en door de marine-officier wordt verklaard dat er sprake was van hasj. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
2.0. Met betrekking tot parketnummer 17/085431-99 heeft de raadsman betoogd dat het verhoor van verdachte met betrekking tot het telastegelegde feit terzake valsheid in geschrift tijdens het gerechtelijk vooronderzoek op 28 april 1999 heeft plaatsgevonden, zonder dat de raadsman terzake is geïnformeerd en derhalve sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
In het kader van een parallel-onderzoek was sprake van een onderzoek terzake valsheid in geschrift tegen [verdachte]. Het feit dat er sprake is van een gerechtelijk vooronderzoek in de hoofdzaak tegen verdachte [verdachte] inzake de Opiumwet, staat voor de politie niet in de weg om met een parallel lopend onderzoek terzake valsheid in geschrift voort te gaan en verdachte terzake te horen. Daarbij was het niet nodig de raadsman in te lichten respectievelijk uit te nodigen bij het verhoor aanwezig te zijn. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ter terechtzitting van 16 november 1999 heeft de raadsman betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel uitsluiting van bewijs dient plaats te vinden en heeft daartoe het navolgende aangevoerd:
3.0. Uit de beantwoording van de vragen die de rechtbank bij tussen vonnis heeft gesteld, blijkt dat er vanaf januari 1998 meer heeft gespeeld dan in het proces-verbaal was verwoord. Gelet op jurisprudentie van het Europese Hof dient ook ontlastend materiaal in het dossier gevoegd te worden. Het is relevant om te vermelden dat uit een bepaald onderzoek geen belastende feiten waren gekomen, hetgeen in het proces-verbaal vermeld had moeten worden.
Evenals de raadsman constateert de rechtbank dat enkele aspecten van het onderzoek zoals dat vanaf januari 1998 heeft plaatsgevonden niet of slechts zeer summier in het proces-verbaal zijn vermeld. Op basis van artikel 152 Wetboek van Strafvordering alsmede de jurisprudentie had althans enige verslaglegging van het verrichte onderzoek plaats moeten vinden. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat voorzover verrichtingen of bevindingen niet gerelateerd zijn het informatie betreft die niet relevant is en redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor een door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Gelet op deze mededeling alsmede gezien het zeer omvangrijke alsmede langdurige onderzoek en het feit dat het de rechtbank niet is gebleken dat door of vanwege de officier van justitie bewust informatie is achtergehouden, is de rechtbank van oordeel dat de niet-naleving van het bepaalde in artikel 152 Wetboek van Strafvordering geen ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert die dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring danwel bewijsuitsluiting.
BEWEZENVERKLARING:
De rechtbank acht het onder parketnummer 17/080347-98 onder 1. primair, 2. primair, 3., 4. en 5. en onder parketnummer 17/085431-99 primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
Met betrekking tot parketnummer 17/080347-98:
feit 1. primair:
ZAAK CANUTE
hij in de periode van 1 april 1998 tot en met 23 december 1998, te Workum, in de gemeente Nijefurd en/of elders in Nederland en/of aan boord van een Nederlands vaartuig, genaamd "[naam]", voorzien van het visserij-registratieteken "[NUMMER]", en/of buiten Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 19188 kilogram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hashish een middel, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van genoemde wet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II, opzettelijk tezamen en in vereniging met zijn mededaders, ten behoeve van onder andere het transport van die hashish een vaartuig (een sleepboot, genaamd Tajfun, later genaamd Canute) heeft aangekocht en bemanning voor dat vaartuig heeft aangezocht en/of laten aanzoeken en/of aangesteld en/of laten aanstellen en op/in dat vaartuig die hashish voor de kust van Marokko heeft geladen en/of laten laden, en met dat vaartuig en die hashish naar de Noordzee is gevaren en op volle zee, die hashish vanaf dat vaartuig heeft overgeladen en/of laten overladen op het hiervoor genoemde vaartuig "[naam]", en met laatstgenoemd vaartuig heeft koers gezet in de richting van de Nederlandse kust, althans de Nederlandse territoriale wateren, in elk geval in de richting van Nederland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2. primair:
ZAAK GUERRERO
hij in de periode gevormd door de maanden augustus 1997 tot en met juni 1998, te Workum, in de gemeente Nijefurd, en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland en/of aan boord van het onder Britse vlag varend vaartuig, genaamd "Guerrero", ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 13.000 kilogram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hashish een middel, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d van genoemde wet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II, opzettelijk tezamen en in vereniging met zijn mededaders, ten behoeve van onder andere het transport van die hashish genoemd vaartuig "de Guerrero" heeft aangekocht of laten aankopen en aan dat vaartuig reparaties heeft verricht en/of laten verrichten en bemanning voor dat vaartuig heeft aangezocht en/of laten aanzoeken en/of aangesteld en/of laten aanstellen en op/in dat vaartuig die hashish voor de kust van Marokko heeft geladen en/of laten laden, en met dat schip en die hashish heeft koersgezet in de richting van Noord-Europa, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3.:
ZAAK JUDITH
hij in de periode gevormd door de maanden augustus 1998 en september 1998, te Stavoren en/of te Workum, in de gemeente Nijefurd en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht met gebruikmaking van het schip "Judith" en daarop volgend de schepen "Walk About" en "Savoir Vivre" en "Najade" en "Juwentha", (een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde een middel als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
feit 4.:
ZAAK BLUE SPIRIT
hij in de periode gevormd door de maanden augustus 1998 tot en met oktober 1998, te en in de gemeente Vlieland en/of te Makkum, in de gemeente Wunseradiel, en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht met gebruikmaking van - onder andere - het schip "Blue Spirit" een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde een middel als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
feit 5.:
ZAAK DEELNEMEN AAN EEN CRIMINELE ORGANISATIE
hij in de periode van 1 augustus 1997 tot 24 december 1998, te Workum, in de gemeente Nijefurd, en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door hem, verdachte, en een of meer anderen (onder andere [medeverdachte]), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk meermalen binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en het opzettelijk meermalen vervoeren en/of aanwezig hebben van telkens een hoeveelheid van telkens in totaal meer dan 30 gram, van telkens een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), aldus zijnde telkens een middel als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II, welke deelneming bestond uit het ontwikkelen van plannen om voornoemde misdrijven te plegen en/of het houden van besprekingen/voeren van overleg en/of het geven van opdrachten en/of aanwijzingen en/of inlichtingen met betrekking tot de uitvoering van genoemde misdrijven en/of het verzorgen van betalingen van geldbedragen aan transporteurs van die verdovende middelen en/of aan anderen en/of andere handelingen, terwijl hij, verdachte, van die organisatie oprichter en/of bestuurder was;
Met betrekking tot parketnummer 17/085432-99:
primair:
hij op 23 december 1998, te Workum, in de gemeente Nijefurd, opzettelijk heeft voorhanden gehad vervalste zogenoemde besommingslijsten met als opschrift "afrekening: [nummer] "[naam]", als bladzijden nummer 2545 tot en met 2560 opgenomen in proces-verbaal nummer 98.123068 ("Poema-Team") - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren zij echt en onvervalst, immers was op die besommingslijsten telkens in strijd met de waarheid vermeld dat aan hem, verdachte, als bemanningslid van de viskotter met registratienummer "[nummer]" een zeker bedrag van de vangstopbrengst (besomming) als inkomen was toegekend, hoewel in werkelijkheid verdachte telkens niet als bemanningslid van die viskotter was opgetreden.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE:
Het bewezene levert op
in de zaak met parketnummer 17/080347-98:
de misdrijven:
feit 1. primair: Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2. primair: Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 3.: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 4.: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 5.: Als oprichter of bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
in de zaak met parketnummer 17/085431-99:
het misdrijf:
primair: Opzettelijk voorhanden hebben van het vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
STRAFBAARHEID VERDACHTE:
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING:
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft zich in georganiseerd verband bezig gehouden met de invoer in Nederland van hasj. Verdachte was de leidende figuur in die organisatie. Hij heeft daarbij een groot aantal anderen bij de uitvoering van die feiten betrokken en heeft deze personen door hen groot financieel voordeel in het vooruitzicht te stellen en hen ook daadwerkelijk grote bedragen uit te betalen, financieel aan zich verbonden. Daardoor zijn grote sommen crimineel geld de samenleving binnen gesluisd.
Dat alles bepaalt in hoge mate de ernst van de feiten, alsmede de hoogte van de op te leggen straf. Daarbij speelt anderzijds evenzeer een rol de omstandigheid dat niet is gebleken dat in de bedoelde organisatie andere strafbare feiten werden gepleegd en voorts dat niet is gebleken dat binnen de organisatie geweld werd gebruikt.
De rechtbank is, bij gebreke van enige rapportage omtrent verdachte, slechts in beperkte mate op de hoogte van de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enig juiste reactie is, zij het dat deze van kortere duur dient te zijn dan de officier van justitie heeft gevorderd.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN:
De rechtbank acht het hierna te vermelden inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor
verbeurdverklaring nu met betrekking tot deze voorwerpen de feiten genoemd onder parketnummer 17/080347-98 zijn begaan en deze toebehoren aan verdachte.
De rechtbank acht de hierna te vermelden inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor
onttrekking aan het verkeer nu zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen
33, 33a, 36b, 36c, 45, 47, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht,
en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het onder parketnummer 17/080347-98 onder 1. primair, 2. primair, 3., 4. en 5. en onder parketnummer 17/080347-98 primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de navolgende inbeslaggenomen goederen:
1 zeiljacht genaamd "BLUE SPIRIT";
1 zeiljacht genaamd "WALKABOUT";
1 GSM, merk Siemens, type S 6, zonder beschermhoesje, met chip: 893144 0000111961484;
1 GSM, merk Siemens, type S 6 met chip: 893144 0000116051398 (zonder hoesje);
1 GSM, merk Ericsson, type GA628, met chip, voorzien van no.: 96 061 680, op batterij van GSM sticker met opschrift: Hans;
1 GSM, merk Nokia, model 6110, met chip voorzien van no.: 11 404 196 X.;
1 GSM, merk Motorola, type Startac.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende inbeslaggenomen goederen:
1 envelopje cocaïne, inhoudende ongeveer 1 gram (zakje nr. GL170140);
1 zakje hashish, inhoudende ongeveer 37 gram (zakje nr. 170138).
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen goederen onder de nummers B4-AF-1-1, B4-AG-1-1, B4-AG-1-2, B4-AG-1-3, B4-AN-1-1, B4-AN-1-2, B4-AR-1-1, B4-AS-1-1, B4-AS-1-2 en B4-AX-1-1, zijnde inbeslaggenomen goederen en inhoud van de "Blue Spirit", ten behoeve van de rechthebbende(n).
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mrs. L.A.D. Lindenbergh en A.J. Rietveld, rechters, bijgestaan door dhr. A.E. Tuinstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 november 1999.