Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4516

Datum uitspraak1994-03-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers931967
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's_GRAVENHAGE, vierde meervoudige belastingkamer. 22 maart 1994 nummer: 931967 UITSPRAAK op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van de [verdachte]der registratie en [accountant van]betreffende na te noemen [benadeelde partij]. 1. [benadeelde partij] en bezwaar Blijkens aanslagbiljet, gedagtekend 15 september 1987, aanslagnummer xxx, is aan belanghebbende een [benadeelde partij] in de kapitaalsbelasting opgelegd. De nageheven enkelvoudige belasting beloopt / 42.961,25, over welk bedrag de verhoging als bedoeld in artikel 21, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (100 percent) is toegepast. Van deze verhoging heeft de Inspecteur direct bij het opleggen van de [benadeelde partij] ambtshalve 75 percent kwijtgescholden. Deze [benadeelde partij] is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Bij zijn bij die uitspraak genomen besluit heeft de Inspecteur voornoemde verhoging geheel kwijtgescholden. 2. Loop van het geding Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van / 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Gerechtshof van 8 februari 1994, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende A, alsmede de Inspecteur. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1 De aandelen in belanghebbende werden gehouden door M B.V. te P. De aandelen van deze laatste vennootschap werden alle gehouden door N Plc (hierna: N), gevestigd te Q, Verenigd Koninkrijk. N was derhalve middellijk houdster van alle aandelen in belanghebbende. 3.2 Op 13 maart 1987 werd door belanghebbende een aangifte kapitaalsbelasting gedaan behelzende dat in 1984 door N aan belanghebbende een gift was verstrekt ten bedrage van / 4.296.125,-- (het equivalent van Pds Stg. 1.000.000,--) in verband met door belanghebbende geleden omvangrijke verliezen. In de aangifte stelde belanghebbende dat haar eigen vermogen ten gevolge van de gift niet positief was geworden, zodat de waarde van de aandelen nihil was gebleven en dientengevolge geen kapitaalsbelasting was verschuldigd. Enig bedrag aan kapitaalsbelasting werd op aangifte dan ook niet voldaan. 3.3 Op 15 september 1987 werd aan belanghebbende een [benadeelde partij] kapitaalsbelasting opgelegd, berekend als volgt: - enkelvoudige belasting 1% x / 4.296.125 / 42.961,25 - verhoging krachtens artikel 21 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 25% 10.740,31 Totaal / 53.701,56 3.4 Op 30 september 1987 werd door belanghebbendes gemachtigde een bezwaarschrift ingediend. Bij schrijven van 21 februari 1990 heeft de Inspecteur de gemachtigde medegedeeld dat de behandeling van het bezwaarschrift werd opgeschort tot het tijdstip waarop de Hoge Raad arrest zou hebben gewezen in een soortgelijke zaak. Op 29 januari 1992 werd belanghebbende door de Arrondissementsrechtbank te Z in staat van faillissement verklaard. Op 16 april 1993 werd het afschrift van de uitspraak op het bezwaarschrift aan voornoemde gemachtigde van belanghebbende gezonden. De toegepaste verhoging is vervallen; voor het overige werd de aanslag gehandhaafd. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1 Partijen houdt verdeeld de vraag of de door N aan belanghebbende gedane gift moet worden aangemerkt als een informele kapitaalstorting in de zin van artikel 34, aanhef en onderdeel c, ( thans artikel 34, aanhef en onderdeel d,) van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna:de Wet). 4.2 Belanghebbende is van mening dat in casu geen informele kapitaalstorting heeft plaatsgehad, omdat het betreft een aanzuivering van haar negatieve vermogen. Hierdoor is geen waardestijging van de aandelen gerealiseerd. Dit wordt, volgens belanghebbende, ook bevestigd door de omstandigheid dat zij inmiddels in staat van faillissement is verklaard, waardoor vaststaat dat de aandelen nimmer meer iets waard zullen worden. 4.3 De Inspecteur is van mening dat de gift door N aan belanghebbende is aan te merken als een informele kapitaalstorting. 4.4 Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. 4.5 Belanghebbende heeft voorts ter zitting nog aangevoerd dat de gift afkomstig was van de moedermaatschappij van de aandeelhouder in belanghebbende en er geen kapitaal verkregen is van de aandeelhouder, zoals gesteld in de desbetreffende wettelijke bepaling, zodat er ook op die grond geen sprake kan zijn van informeel kapitaal. 5. Conclusies van partijen Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de [benadeelde partij]. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1 Met het totstandkomen van Hoofdstuk IV van de Wet is beoogd de wetgeving betreffende de heffing van kapitaalsbelasting aan te passen aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1969, nr.69/335/EEG (PB EG nr.L 249 van 3 oktober 1969), betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (hierna: de Richtlijn). 6.2 Blijkens het bepaalde in artikel 4, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Richtlijn, voorzover hier van belang, kunnen aan de heffing van kapitaalrecht worden onderworpen vermeerderingen van het vennootschappelijk vermogen van een kapitaalvennootschap die: a. geschieden door prestaties van een vennoot, en b. die geen vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen met zich brengen, maar de waarde van de aandelen kunnen verhogen. Het bepaalde in artikel 34, aanhef en onderdeel c, van de Wet is gebaseerd op dit voorschrift. 6.3 Ten aanzien van de eerste voorwaarde dient de stelling van belanghebbende dat, daar hier geen sprake is van een prestatie van de aandeelhouder doch van een derde, de moedermaatschappij van de aandeelhouder, artikel 34, aanhef en onderdeel c, van de Wet toepassing mist, te worden verworpen. De desbetreffende prestatie van de middellijke aandeelhouder, de moedermaatschappij van de aandeelhouder, dient gelijk te worden gesteld aan die van de aandeelhouder zelf. De moedermaatschappij kan naar 's Hofs oordeel geacht worden de gift te hebben verstrekt namens de aandeelhouder van belanghebbende. Overigens zouden doel en strekking van de Wet miskend worden indien vermeerderingen van het vennootschappelijk vermogen, indirect afkomstig van groep-vennootschappen, buiten de reikwijdte van de onderhavige bepaling zouden blijven. 6.4 Ten aanzien van de tweede voorwaarde - verhoging van de waarde van de aandelen - verwijst het Hof naar het arrest van het Hof van Justitie EG van 15 juli 1982 (zaak 270/81, Felicitas, Jurispr.1982, blz. 2771). In dit arrest werd overwogen "dat de aan het geharmoniseerde kapitaalrecht ten grondslag liggende beginselen slechts die verrichtingen aan het kapitaalrecht beogen te onderwerpen, waarin de inbreng van kapitaal juridisch gestalte krijgt, en alleen voor zover de verrichtingen tot versterking van het economisch potentieel van de vennootschap bijdragen". Voorts kan nog worden gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg van 5 februari 1991 (zaak C-15/89, gepubliceerd in BNB 1992/22) en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 19 juli 1991, BNB 1992/23. 6.5 Een prestatie met betrekking tot het bijeenbrengen van kapitaal, waardoor het economisch potentieel van de ontvangende vennootschap wordt versterkt, voldoet aan de tweede voorwaarde en kan, ook zonder uitgifte van aandelen, aanleiding geven tot heffing van kapitaalsbelasting. In het onderhavige geval heeft de door belanghebbende ontvangen gift bijgedragen tot versterking van het economisch potentieel van belanghebbende, daar haar verlies erdoor is verminderd. Deze gift dient derhalve geacht te worden de waarde van de aandelen in belanghebbende te hebben verhoogd in de zin van artikel 4, lid 2, onderdeel b, van de Richtlijn. Dit voordeel valt mitsdien ook onder artikel 34, aanhef en onderdeel c, van de Wet. Hieraan doet niet af dat het ontvangen bedrag ten gunste van de resultaten-rekening van belanghebbende is geboekt, daar dit slechts één van de mogelijke boekhoudkundige verwerkingen van de transactie is. 6.6 Terecht stelt de Inspecteur dat één en ander moet worden beoordeeld naar de toestand in het jaar 1984. Met de omstandigheid dat belanghebbende in 1992 failliet is verklaard, waardoor haar aandelen mogelijk niets meer waard zijn geworden, kan daarbij geen rekening worden gehouden. 6.7 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van belanghebbende te worden verworpen. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 8. Beslissing Het Gerechtshof BEVESTIGT de uitspraak waarvan beroep. Aldus vastgesteld in raadkamer op 22 maart 1994 door mrs. A.C. de Groot, vice-president, E.M. Aukes-de Vries en J.M. van der Beek, raadsheren in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. F. Voorneman. (Voorneman) (De Groot) De griffier was verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. coll.: aangetekend aan partijen verzonden: 10 juni 1994 [Zie ook arrest HR nummer 30329 (red.)]