Jurisprudentie
AA4412
Datum uitspraak1997-07-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers94/3371
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers94/3371
Statusgepubliceerd
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 94/3371
28 januari 1997
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH.
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Registratie en successie van de rijksbelastingdienst te P, (hierna: de Inspecteur), op zijn bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in het recht van schenking groot fl. 34.360,--.
1. Ontstaan en loop van het geding.
In de mondelinge uitspraak in dit geding heeft het Hof een fout gemaakt.
Bij het doen van de mondelinge uitspraak is het Hof er in het voetspoor van het beroepschrift, het vertoogschrift en andere gedingstukken van uitgegaan dat het in de bezwaarfase is gegaan en in dit geding gaat om een aanslag ten name van genoemde X.
Onderzoek van alle gedingstukken heeft evenwel uitgewezen dat de aanslag is gesteld ten name van A, een zoon van X, welke zoon in de visie van de Inspecteur een schenking groot fl. 276.000,-- heeft ontvangen van X.
Uit een en ander volgt dat X en diens gemachtigde kennelijk geacht moeten worden in de bezwaarfase en in dit geding te hebben gehandeld als gemachtigde van A.
In de aanhef van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak moet, evenals in de aanhef van deze vervangende schriftelijke uitspraak, derhalve voor X worden gelezen: A.
De aanslag is opgelegd naar een heffingsgrondslag van fl. 286.000,-- en tot een bedrag van fl. 34.360-.
Na bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak, waarin hij is uitgegaan van een bezwaartermijn van zes weken, belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in diens bezwaar en heeft hij ambtshalve de aanslag verminderd tot een naar een heffingsgrondslag van fl. 276.000,-- en tot een bedrag van fl. 32.565,--.
Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en regelmatig in beroep gekomen.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van 14 januari 1997 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, en de Inspecteur.
Het Hof heeft op 28 januari 1997 mondeling uitspraak gedaan.
Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op
7 februari 1997 met ontvangstbevestiging aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft bij fax, ingekomen ter griffie op 3 maart 1997, derhalve tijdig, verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De inhoud van genoemde stukken wordt geacht hier te zijn ingevoegd.
2. Feiten.
Op grond van de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen hen het volgende vast.
2.1. De aanslag is gedagtekend 14 oktober 1993.
2.2. Belanghebbende heeft bij twee brieven van 9 januari 1994 gericht aan de Inspecteur respectievelijk de Ontvanger verzocht "de aanslag terug te brengen tot nihil" respectievelijk "bovengenoemde aanslag buiten invordering te willen laten tot beslissing van Uw inspecteur op bijgaand bezwaarschrift".
2.3. De eerstbedoelde brief is volgens het vertoogschrift op 24 mei 1994 ter inspectie ingekomen. Daar in deze brief wordt gesproken over "een nadere motivatie (...) van het door mij namens cliƫnt ingediende bezwaarschrift tegen bovengenoemde aanslag", maar de Inspecteur in het dossier geen bezwaarschrift had aangetroffen, heeft de Inspecteur de gemachtigde gevraagd om overlegging van een kopie van het bezwaarschrift en een bewijsstuk betreffende de terpostbezorging daarvan.
2.4. Op het onder 2.3 vermelde verzoek heeft belanghebbende de Inspecteur een geschrift gefaxt, gedagtekend 6 november 1993, dat naar zijn bewoordingen een bezwaarschrift is en blijkens de aanhef betrekking heeft op de aanslag schenkingsrecht 29-11-1991 nr. 93.00623 ten name van belanghebbende.
2.5. Op het onder 2.4 bedoelde stuk, dat getypt is, komt een met de pen geplaatste notitie voor luidende: 1991 - 3.93.51.1656. In dit geschrift staat onder meer:
"Ik zal dit aan U mondeling nader toelichten binnen 2 weken.".
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende twee vragen:
3.1. Is belanghebbende al dan niet terecht, wegens termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar?
3.2. Is, gesteld dat vraag 3.1 ontkennend wordt beantwoord, de heffingsgrondslag terecht, na ambtshalve vermindering, gesteld
op fl. 276.000,--?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en is van oordeel dat de schenking nihil bedraagt.
De Inspecteur beantwoordt beide vragen in tegenovergestelde zin.
4.Standpunten van partijen.
Voor de standpunten van partijen wordt verder verwezen naar de van ieder van hen afkomstige stukken. Zij hebben hieraan ter zitting geen nieuwe stellingen of argumenten toegevoegd, met dien verstande dat belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft geantwoord dat hij in de onder 2.5 bedoelde twee weken telefonisch contact heeft opgenomen met de belastingdienst en dat de Inspecteur ter zitting op dit antwoord heeft verklaard dat het tot de ambtelijke voorschriften behoort dat zulke telefonische gesprekken in een notitie worden vastgelegd en dat op de nakoming hiervan nauwlettend wordt toegezien, maar dat in het dossier van belanghebbende geen notitie van het bedoelde telefoongesprek ligt.
5. Beoordeling van het geschil.
ad 3.1.
5.1. In artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (oude tekst) was, voor zover thans van belang, bepaald dat hij die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde aanslag binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift kan indienen bij de inspecteur.
5.2. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend.
5.3. Nu belanghebbende over de achtergrond van de onder 5.2 bedoelde termijnoverschrijding niets heeft gesteld en daaromtrent ook overigens niets is gebleken, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Derhalve dient de bestreden uitspraak, waarbij belanghebbende in zijn bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk werd verklaard, te worden bevestigd.
ad 3.2.
Het Hof komt op grond van de beantwoording van vraag 3.1 niet toe aan de beantwoording van vraag 3.2.
6. Proceskosten.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op
door mr. A. Stoop, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Met ontvangstbevestiging in afschrift aan partijen verzonden op:
[Zie ook arrest HR nummer 33750 (red.)]