Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4410

Datum uitspraak1997-09-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers96/2130
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE tweede meervoudige belastingkamer 25 september 1997 nummer 96/2130 UITSPRAAK op het beroep van de naamloze vennootschap N.V. X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid registratie en successie van de belastingdienst, betreffende na te noemen naheffingsaanslag. 1. Naheffingsaanslag en bezwaar 1.1. Aan belanghebbende is, wegens het verkrijgen van percelen landbouwgrond, met dagtekening 13 februari 1995 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, zonder verhoging, opgelegd. De enkelvoudige belasting beloopt f.163.800. 1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 2. Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van f.75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 2.2. Vervolgens heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het hof van 12 juni 1997, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen (...), belastingadviseur, tot zijn bijstand vergezeld van (...), alsmede (...)namens de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van (...). 2.3. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn voorts door de gemachtigde stukken overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Voornoemde stukken, waarvan de inhoud eveneens als hier ingelast moet worden aangemerkt, zijn door de griffier gekenmerkt. 3. Vaststaande feiten 3.1. Bij notariële akte van (...)1993 is aan belanghebbende, die een luchthaven exploiteert, de eigendom overgedragen van percelen landbouwgrond ter grootte van circa 26 hectare in totaal. Belanghebbende exploiteert in eigen beheer en door verpachting meer dan 400 hectare landbouwgrond, waarvan circa 250 hectare is gelegen binnen het bestaande luchtvaartterrein tussen start- en rolbanen. Een deel van de op (...) 1993 geleverde grond is bestemd om te dienen als ondergrond van de geplande zogenoemde (...)start- en landingsbaan. De aanleg van die baan is niet voorzien voor eind 1999. Tot dan, en voor het restant ook daarna, wordt een agrarische bestemming beoogd. 3.2. De op (...)1993 geleverde gronden werden door de vorige eigenaren in hun landbouwbedrijf gebruikt. De verkopers waren slechts bereid nagenoeg de gehele grond van hun bedrijf te verkopen en hebben dat bedrijf inmiddels geheel gestaakt. 3.3. Voor de overdrachtsbelasting is in die akte een beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet). 3.4. Blijkens de toelichting op de naheffingsaanslag is de Inspecteur van mening dat belanghebbende ten onrechte een beroep heeft gedaan op deze vrijstelling: "Ingevolge artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer vindt de vrijstelling slechts toepassing, indien het beroep op de vrijstelling wordt gedaan onder opgaaf van de voor de toepassing van de vrijstelling van belang zijnde gegevens. Hieraan is niet voldaan, mede doordat door de Directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie in de provincie (...) de gevraagde verklaring verbetering landbouwstructuur niet is afgegeven". 3.5. Voormelde (waarnemend) Directeur heeft bij brief van 8 september 1994 aan het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende het niet-afgeven van deze verklaring als volgt gemotiveerd: "er kan niet worden aangetoond of en welk deel van de aangekochte grond de agrarische bestemming zal behouden". 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of de verkrijging van de landerijen door belanghebbende strekt tot verbetering van de landbouwstructuur, en op die grond is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Dat aan de overige materiële vereisten van die vrijstelling is voldaan, is niet in geschil. 4.2. Belanghebbende is primair van mening dat deze vraag ten aanzien van de gehele verkrijging bevestigend moet worden beantwoord. 4.3. Subsidiair is belanghebbende van mening dat de vrijstelling van toepassing is op de verkrijging van landerijen die in het streekplan de agrarische bestemming zullen behouden of die binnen het aan te wijzen luchtvaartterrein feitelijk duurzaam, te rekenen vanaf (...) 1993, als landbouwgrond worden geëxploiteerd. Immers, slechts op een klein gedeelte van de aangekochte landerijen is in de toekomst een landingsbaan gepland. 4.4. De Inspecteur stelt dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. 4.5. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota. 4.6. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd. De gemachtigde van belanghebbende heeft uitdrukkelijk verklaard ter ondersteuning van zijn standpunt voor het hof geen beroep te doen op schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur door de Inspecteur. 5. Conclusies van partijen 5.1. Het beroep van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag, subsidiair tot vervallenverklaring van de vrijstelling voor zover de geleverde landerijen binnen 6 tot 10 jaren hun agrarische bestemming verliezen doordat zij komen te liggen onder de (...) baan en niet meer als landbouwgrond worden geëxploiteerd. 5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1. De Inspecteur heeft allereerst het standpunt ingenomen dat in casu niet voldaan is aan de eis van opgaaf van voor de vrijstelling van belang zijnde gegevens die zijn gesteld bij artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer. 6.2. Het niet voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in voormeld artikel 3 heeft tot gevolg dat de Inspecteur de vrijstelling, waarop in het aangiftebiljet of in de (voet-)verklaring in de akte een beroep wordt gedaan, niet zal toepassen. Dat neemt niet weg dat een belanghebbende in de bezwaarfase dan wel in de beroepsfase de stelling kan innemen dat de verkrijging, anders dan de Directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie van mening is, wel strekt tot verbetering van de landbouwstructuur. 6.3. In het onderhavige geval heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de verkrijging van vorenbedoelde percelen landbouwgrond is geschied met het oogmerk een verbetering van de landbouwstructuur te bewerkstelligen. Immers, die verkrijging vond plaats met het oogmerk de beschikking te krijgen over gronden welke benodigd zijn voor de aanleg van de zogenoemde (...) baan. De eigenaar van dat deel bleek niet bereid te zijn slechts dat deel over te dragen dat bestemd is luchtvaartterrein te worden, zodat belanghebbende genoodzaakt was nagenoeg zijn hele landbouwareaal over te nemen. 6.4. Het hof wil aannemen dat het beleid van belanghebbende is om rond de luchthaven gronden te verwerven die een aaneengesloten gebied vormen, en dat die gronden, voor zover gelegen nabij rol- en start/landingsbanen, een agrarische bestemming hebben en zullen behouden. Dat neemt evenwel niet weg dat de onderhavige verkrijging in de eerste plaats ertoe strekte om aanleg van de (...) baan mogelijk te maken, en niet om de plaatselijke landbouwstructuur te verbeteren. 6.5. De enkele mogelijkheid dat naderhand kan blijken dat de landbouwstructuur ter plaatse met de verkrijging van gronden voor zover die niet tot het voor de luchtvaart bestemde terrein zullen gaan behoren, is verbeterd, kan de verkrijging in 1993 voor dat deel niet als strekkende tot verbetering van de landbouwstructuur bestempelen. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 8. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Deze uitspraak is op 25 september 1997 vastgesteld door mrs. Pieters, Vierhout en Biemond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. Van Duijvendijk, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Van Duijvendijk Pieters Aangetekend aan partijen verzonden: 25 september 1997 [Zie ook arrest HR nummer 33776 (red.)]