
Jurisprudentie
AA4145
Datum uitspraak1997-05-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP95/5210
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP95/5210
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk: P95/5210 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen te Z, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 december 1995, ingediend door W te V als zijn gemachtigde en aangevuld bij schrijven van 17 mei 1996.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 29 november 1995, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1993.
De aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van f 99.212. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 99.012.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Met toestemming van de voorzitter van de belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Ter zitting van 19 maart 1997 zijn verschenen voornoemde gemachtigde en de inspecteur. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. De inspecteur heeft daarvan kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende en W hebben blijkens een op 14 december 1993 getekend 'A Kapitaal Plan Certificaat' verklaard een overeenkomst van levensverzekering te zijn aangegaan met als ingangsdatum 1 december 1993 en als einddatum 31 december 2013.
De minimuminleg bedraagt in het eerste contractjaar f 1.000 en in de volgende contractjaren f 600.
De inleg dient te worden overgemaakt naar Rogiro rekeningnummer 11111 ten name van W onder vermelding voor welke instelling casu quo product van de Robeco Groep de inleg is bestemd.
Het verzekerd kapitaal uit te keren bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum én bij overlijden van de verzekerde vóór de einddatum bedraagt telkens: het opgebouwd vermogen.
Op de overeenkomst zijn van toepassing de 'voorwaarden SL93.1'.
2.2. In de 'voorwaarden SL93.1' van het A Kapitaal Plan, waarvan een afschrift bij de aanvulling op het beroepschrift is gevoegd, is onder meer het volgende bepaald:
'Begripsomschrijvingen
(..)
i. Inleg: de premie die ingevolge de overeenkomst aan de maatschappij dient te worden voldaan.
j. Maatschappij: de heer W (..) of een door hem (W) aangewezen rechtspersoon waarmee de overeenkomst is gesloten en jegens wie de aanspraken gelden die nader in deze voorwaarden worden omschreven.
k. Opgebouwd vermogen: de totale per contractnummer gedane inleg vermeerderd met de rente, respectievelijk dividenden, waardegroei als gevolg van koersstijgingen van de onderliggende componenten alsmede de winstuitdeling van de zijde van Roparco NV en verminderd met eventuele kosten alsmede koersdalingen van de betreffende componenten.
(..)
Aanvang van de deelname
Artikel 3
(..)
3.3 De maatschappij opent op haar naam inzake A een zogenoemde Rogiro rekening bij de Robeco Groep, waarmee kan worden deelgenomen in de door Robeco Groep aangeboden beleggings- en/of spaarprodukten. De vordering in aandelen respectievelijk de rentedragende vordering uit hoofde van de genoemde rekening komen volledig toe aan de maatschappij.
(..)
Betaling van de inleg
Artikel 4
4.1 De inleg is variabel met dien verstande dat de verhouding tussen de hoogste en de laagste inleg per contractjaar niet groter mag zijn dan 10:1. (..)
4.3 Stortingen geschieden door overmaking via de bank naar het daartoe aangewezen rekeningnummer ten name van W en onder duidelijke vermelding voor welke instelling casu quo produkt van de Robeco Groep de inleg is bestemd.
Aanwending van de inleg
Artikel 5
5.1 De inleg wordt na aftrek van eventueel van de zijde van de Robeco Groep in rekening gebrachte kosten toegevoegd aan het opgebouwd vermogen, tenzij anders is overeengekomen.
5.2 Alle door de betreffende component te vergoeden rente (waaronder uitdrukkelijk zij begrepen een eventuele winstdeling van de zijde van Roparco NV), respectievelijk in contanten of in aandelen uit te keren dividenden en bonussen worden aan het opgebouwd vermogen toegevoegd onder aftrek van eventuele vanwege de Robeco Groep in rekening gebrachte kosten.
(..)
Algemene kosten
Artikel 7
7.1 Ultimo ieder kalenderjaar alsmede op de einddatum (voor de eerste en laatste maal naar evenredigheid van de duur van de overeenkomst in het betreffende kalenderjaar) wordt door de maatschappij 0,5 percent van het opgebouwd vermogen aan kosten op dat vermogen ingehouden tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
(..)
Uitkering en bewijsstukken
Artikel 9
9.1 Bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum staat de waarde van het opgebouwd vermogen, onder verrekening van nog verschuldigde doch niet betaalde kosten ter beschikking van de begunstigde.
Bij overlijden van de verzekerde staat eveneens de waarde van het opgebouwd vermogen, onder verrekening van nog verschuldigde doch niet betaalde kosten, ter beschikking van de begunstigde. Als waarde van het opgebouwd vermogen geldt de waarde op het moment dat de bewijsstukken waarvan de maatschappij overlegging verlangt, door haar zijn ontvangen en in orde bevonden.
9.2 De begunstigde kan alsdan naar keuze:
a. de waarde van het opgebouwd vermogen in aandelen laten uitleveren dan wel laten overboeken naar een Rogiro rekening van de begunstigde.
b. de waarde van het opgebouwd vermogen in contanten over laten maken.
9.3 Op de waarde van het opgebouwd vermogen worden de kosten als bedoeld in artikel 7.1 alsmede de vanwege de Robeco Groep in rekening te brengen kosten in mindering gebracht.
(..)
Afkoop
Artikel 11
11.1 De deelnemer kan, zolang de verzekerde in leven is, overgaan tot afkoop als er een termijn van ten minste twee contractjaren is verstreken. Hierdoor vervallen alle rechten en wordt de waarde van het opgebouwd vermogen onder aftrek van de vanwege de Robeco Groep in rekening gebrachte kosten ter beschikking gesteld.
11.2 Naar keuze kan alsdan:
a. de waarde van het opgebouwd vermogen in aandelen worden uitgeleverd dan wel worden overgeboekt naar een Rogiro rekening van de deelnemer.
b. de waarde van het opgebouwd vermogen in contanten worden overgemaakt.
11.3 In geval van afkoop wordt door de maatschappij van alle componenten 1 percent over het opgebouwd vermogen met een minimum van f 200,- ingehouden.
11.4 De deelnemer kan, nadat gedurende ten minste vijftien jaar de jaarlijkse inleg is voldaan, overgaan tot gedeeltelijke afkoop. In afwijking van 11.3 wordt alsdan door de maatschappij 0.5 percent over de gedeeltelijke afkoopsom in mindering gebracht.
Overdracht van rechten
Artikel 12
De deelnemer kan zijn rechten of zijn rechten en verplichtingen uit de overeenkomst aan een derde overdragen. (..)'
1.3. Belanghebbende heeft in december 1993 f 3.000 overgemaakt naar de Rogirorekening nr. 11111. Dit bedrag is gestort op een Roparcorekening.
1.4. Tussen partijen staat vast dat door de maatschappij (W) in december 1993 een bedrag van f 200 op het opgebouwde vermogen is bijgeschreven en dat dit bedrag in het belastbare inkomen van belanghebbende is begrepen.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of tussen belanghebbende en W een overeenkomst van levensverzekering is gesloten in de zin van artikel 25, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964).
4. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van dit geding.
Ter zitting is daaraan toegevoegd, zakelijk weergegeven:
4.1. door de gemachtigde van belanghebbende:
Toen de Brede Herwaardering in de maak was, heb ik het plan opgevat om aan mijn cliënten een verzekeringsvorm conform de nieuwe wettelijke regeling aan te bieden. Ik wilde daarbij de toepassing van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf ontgaan in verband met de door de Verzekeringskamer gestelde eisen inzake solvabiliteit etc.
Er zijn twee contracten afgesloten; het tweede contract is onderwerp van een procedure voor het Gerechtshof te Arnhem.
Indien deze procedures gunstig voor mij aflopen wil ik deze verzekeringen bedrijfsmatig gaan aanbieden. Aangezien dit product volgens de Verzekeringskamer niet voldoet aan de criteria van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf, val ik buiten het bereik van die wet en van het toezicht van de Verzekeringskamer. Dat is ook mijn opzet.
In de Wet IB 1964 wordt voor het begrip levensverzekering verwezen naar artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf; maar daarmee zijn de nadien door de Verzekeringskamer opgestelde criteria nog niet van toepassing voor de heffing van inkomstenbelasting. Ik erken dat de onderwerpelijke overeenkomst niet voldoet aan de later door de Verzekeringskamer opgestelde criteria.
De onderwerpelijke f 200 zijn geboekt op een op mijn naam staande rekening, waarover belanghebbende niet kan beschikken.
4.2. door de inspecteur:
Ik deel de opvatting van de gemachtigde dat het onderwerpelijke bedrag van f 200 niet tot het belastbare inkomen behoort indien sprake is van een overeenkomst van levensverzekering in de zin van artikel 25, tweede lid, Wet IB 1964.
De staatssecretaris heeft besloten de toelichting van de Verzekeringskamer op het begrip levensverzekering over te nemen. Daarmee gelden de door de Verzekeringskamer gestelde criteria ook voor de heffing van inkomstenbelasting.
De onderwerpelijke verzekering is afgesloten nà het Besluit van de staatssecretaris d.d. 22 juli 1993, nr. DB 93/3244, BNB 1993/286.
Het vastgestelde belastbare inkomen bedraagt niet f 99.197, zoals vermeld in het vertoogschrift, maar (in verband met een verhoging van de giftendrempel) f 99.212.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Wet IB 1964, zoals deze bepaling ten tijde van het aangaan van de onderwerpelijke overeenkomst luidde, wordt onder levensverzekering voor de toepassing van de Wet IB 1964 verstaan een overeenkomst van levensverzekering als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf (Stb. 1992, 442).
Volgens laatstvermelde bepaling wordt onder overeenkomsten van levensverzekering verstaan: overeenkomsten van verzekering tot het doen van geldelijke uitkeringen in verband met het leven of de dood van de mens, met dien verstande dat overeenkomsten van ongevallenverzekering niet als overeenkomsten van levensverzekering worden beschouwd.
5.2.1. De eerste te beantwoorden vraag is of de belastingrechter gebonden is aan de interpretatie van het begrip levensverzekering in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf door de Verzekeringskamer en de daartoe door de Verzekeringskamer - mede gelet op artikel 4 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf - opgestelde nadere criteria voor overeenkomsten die zijn gesloten na 30 juni 1993.
5.2.2. In de Wet IB 1964 wordt niet geëist dat kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering moeten zijn verkregen van een verzekeraar die bevoegd is het directe verzekeringsbedrijf als bedoeld in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf uit te oefenen.
Overeenkomsten met zodanige niet bedrijfsmatig optredende verzekeraars vallen wel onder het bereik van artikel 25, tweede lid, Wet IB 1964, doch de Verzekeringskamer heeft te dien aanzien geen taak, ook niet in het kader van de op grond van artikel 4 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf toegekende bevoegdheid.
Reeds hierom kan in het onderhavige geval naar 's Hofs oordeel geen beslissende betekenis worden toegekend aan de uitleg en nadere criteria van de Verzekeringskamer omtrent het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf.
Of deze beleidsregels van de Verzekeringskamer - mede gelet op de omstandigheid dat deze zijn gegeven nà de inwerkingtreding van de Wet van 12 december 1991, Stb. 697 (Brede Herwaardering) waarbij de definitie van het begrip levensverzekering voor de toepassing van de Wet IB 1964 haar huidige gestalte kreeg - in geval van wél onder het bereik van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf vallende overeenkomsten bepalend zijn voor het begrip levensverzekering in de zin van de Wet IB 1964, kan in deze procedure in het midden blijven.
5.3.1. De tussen belanghebbende en W gesloten overeenkomst houdt in wezen in dat belanghebbende gedurende de overeengekomen looptijd van in beginsel 20 jaren gerechtigd is en blijft tot het bedrag van de door hem betaalde en op zijn aanwijzing in producten van de Robeco Groep belegde inleg en de daarmede verworven revenuen. Bij wijze van vergoeding van kosten wordt daarop door W 0,5 % per jaar ingehouden; voorts wordt bij tussentijdse beëindiging 1 % van het opgebouwde vermogen met een minimum van f 200, bij beëindiging na 15 jaar 0,5 % op het opgebouwde vermogen ingehouden.
5.3.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf, waarnaar in artikel 25, tweede lid, Wet IB 1964 wordt verwezen, worden slechts 'overeenkomsten van verzekering' als overeenkomsten van levensverzekering aangemerkt.
Een overeenkomst als de onderwerpelijke, waarin de contractant uitsluitend de som van de door hem betaalde inleg en de daarop op zijn aanwijzing gekweekte revenuen terugontvangt - onder aftrek van een geringe vaste vergoeding voor de wederpartij - kan naar 's Hofs oordeel niet als een overeenkomst van verzekering worden aangemerkt. Een overeenkomst van verzekering impliceert immers dat de contractant een zeker risico overdraagt aan zijn wederpartij. Daarvan is in casu geen sprake.
5.4. Het gelijk is mitsdien aan de inspecteur. Voor dat geval staat tussen partijen vast dat de aanslag dient te worden gehandhaafd.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De uitspraak is vastgesteld op 7 mei 1997 door Mrs. Smit, Schaap en Den Boer, in tegenwoordigheid van Mr. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook arrest HR nummer 33393 (red.)]