Jurisprudentie
AA3742
Datum uitspraak1998-01-29
Datum gepubliceerd1998-01-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 96/386 GEMWT
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd1998-01-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 96/386 GEMWT
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
UITSPRAAK op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht.
Reg.nr: AWB 96/386 GEMWT
Inzake: A en B, handelend onder de naam “C” V.O.F., gevestigd te D, eisers,
tegen: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enkhuizen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit.
Besluit van verweerder d.d. 5 december 1995 (verzonden op 9 januari 1996).
2. Zitting.
Datum: 18 december 1997.
Eisers zijn, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen in de persoon van A en bijgestaan door hun gemachtigde mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn.
Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. W.D.T.D. Wiarda, advocaat te Amsterdam.
Tevens is als derde belanghebbende verschenen de Stichting "Nogal Logisch", vertegenwoordigd door haar voorzitter ing. J.H. Moojen.
3. Feiten welke de rechtbank als vaststaande aanneemt.
Bij brief van 16 februari 1995 heeft eiser A zich tot verweerder gewend met het verzoek een vestigingsvergunning te verlenen ten behoeve van een koffieshop waarin soft-drugs mogen worden verkocht, in het pand W-straat 4 te Enkhuizen.
Bij brief van 15 maart 1995 heeft verweerder A bericht dat voorlopig geen aanvragen tot vestiging van een coffeeshop in behandeling worden genomen, in afwachting van de definitieve afronding van de op landelijk niveau gevoerde discussie over mogelijke legalisering van de verkoop van soft-drugs.
Eisers zijn vervolgens in vorenvermeld pand gestart met de verkoop van soft-drugs.
Bij brief van 22 mei 1995 heeft A verzocht om vrijstelling van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan om in het pand W-straat 4 soft-drugs te verkopen.
Bij beschikking van 31 mei 1995 heeft verweerder medegedeeld de gevraagde vrijstelling te weigeren. Overwogen is dat het pand op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vissershoek en Havens na eerste partiële herziening" de bestemming "gemengde bebouwing wonen" heeft. Deze bestemming staat uitsluitend gebouwen ten behoeve van de gebruiksvorm woningen toe. Op grond van artikel 5, lid 3, sub a van de planvoorschriften kan vrijstelling worden verleend voor de functies kantoren, instellingen, detailhandel, bedrijven en bergingen en horeca.
Verweerder heeft medegedeeld bij de beoordeling welke leidt tot weigering van vrijstelling in aanmerking te hebben genomen dat vrijstelling is gevraagd voor de verkoop van een bij de formele wet verboden produkt, te weten soft-drugs. Bij deze beschikking heeft verweerder eisers voorts aangeschreven op grond van artikel 125 van de Gemeentewet, om met ingang van 6 juni 1995 het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te staken. Indien eisers hieraan geen gevolg geven zal per geconstateerde overtreding overeenkomstig het bepaalde in artikel 136 van de Gemeentewet een dwangsom worden opgelegd van f 1.500,--, tot -kort gezegd- een maximum van f 45.000,--.
Bij brief van 2 juni 1995 is namens eisers tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. De bezwaren zijn aangevuld bij brief van 22 augustus 1995.
Het bezwaarschrift is behandeld ter openbare hoorzitting d.d. 5 oktober 1995 van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften.
Bij besluit van 5 december 1995, verzonden op 9 januari 1996, heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij brief van 3 januari 1996, verzonden op 9 januari 1996, heeft verweerder eisers medegedeeld dat hij bereid is ingaande 1 januari 1996 de verkoop van soft-drugs in het pand W-straat 4 voor een periode van 6 maanden - onder met name genoemde voorwaarden - te gedogen.
Bij brief van 20 februari 1996 is namens eisers beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 december 1995.
Bij brief van 26 juni 1996, gericht aan de raad van de gemeente Enkhuizen, heeft verweerder aangegeven dat is besloten om de gedoogsituatie ten aanzien van de verkoop van soft-drugs vanuit W-straat 4 te Enkhuizen met een periode van 6 maanden, derhalve tot 1 januari 1997, te verlengen. In de raadsvergadering van 3 juli 1996 heeft de gemeenteraad hiermede ingestemd.
Bij besluit van 30 juli 1996 heeft verweerder aan eisers mededeling gedaan van de verlenging van de gedoogsituatie.
Tegen dit besluit zijn door omwonenden bezwaarschriften ingediend.
Bij besluit van 5 november 1996 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 februari 1997 heeft verweerder de gemeenteraad voorgesteld om gedurende een jaar de met betrekking tot het te voeren drugsbeleid in de gemeente geformuleerde uitgangspunten in de praktijk te toetsen en op hun effect te beoordelen. Tevens is in dat kader voorgesteld in diezelfde periode de status quo rond het verkooppunt […] te handhaven tot 1 januari 1998.
In de vergadering van 10 februari 1997 heeft de gemeenteraad dit voorstel (met als datum 1 november 1997) aangenomen.
In de vergadering van 17 november 1997 is door de gemeenteraad van Enkhuizen besloten tot het voeren van een zogenaamd 0-optie beleid ten aanzien van coffeeshops en andere verkooppunten van soft-drugs.
4. Bewijsmiddelen.
De gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
5. Motivering.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het bestreden besluit behelst een tweetal beslissingen: te weten de weigering vrijstelling te verlenen van het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van de verkoop van softdrugs, alsmede de handhaving van het besluit waarbij eiser onder het opleggen van een dwangsom is gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel W-straat 4 te staken.
Ter zitting hebben eisers bij monde van hun gemachtigde het beroep tegen de weigering vrijstelling ingetrokken. Als gevolg hiervan is het besluit van verweerder van 5 december 1995 voor zover hierbij is geweigerd vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen ten behoeve van de verkoop van soft-drugs in rechte onaantastbaar geworden.
Ter beoordeling staat thans nog het besluit van 5 december 1995 voor zover eisers hierbij onder het opleggen van een dwangsom zijn gelast het gebruik van het perceel W-straat ten behoeve van de verkoop van soft-drugs te beëindigen.
Niet in geschil is dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vissershoek en havens, 1e partiële herziening" op het onderhavige perceel de bestemming "gemengde bebouwing wonen" rust. Ingevolge artikel 5, derde lid, onder a, van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid en het tweede lid (aanhef) voor een ander gebruik met dien verstande dat de vrijstelling slechts verleend mag worden tot ten hoogste het percentage, dat in de van deze voorschriften deel uitmakende bijlage "overzicht meetlijnen", voor de verschillende functies is aangegeven en met dien verstande, dat tenminste per meetlijn het aangegeven percentage aan woningen gehandhaafd moet blijven. In het bij het bestemmingsplan behorende overzicht meetlijnen is ten aanzien van de Breedstraat en de Westerstaat aangegeven dat binnen de daar aangegeven maxima vrijstelling kan worden verleend voor de functies kantoren, instellingen, detailhandel (15%) en bedrijven en bergingen. Gebleken is dat binnen de meetlijnen ruimte is voor vrijstelling ten behoeve van de functie detailhandel. Op grond van artikel 35, eerste lid, van genoemd plan, is het verboden de gronden en bouwwerken binnen het plangebied in strijd met de bestemming, nadat deze is gerealiseerd, of in strijd met een gebruik, waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan toestemming is verleend, te gebruiken.
Vast staat dat eisers de in geding zijnde woning niet als woning doch ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten - verkooppunt voor soft- drugs - gebruiken. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot het doen uitgaan van de in geding zijnde aanschrijving.
Vast staat voorts dat verweerder heeft geweigerd vrijstelling te verlenen ten behoeve van het door eisers voorgestane gebruik, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Ook anderszins bestaat geen uitzicht op legalisering van het door eisers voorgestane gebruik.
Namens eisers is betoogd dat er geen sprake is van overlast veroorzakende gedragingen ter plaatse. Voorts hebben zij erop gewezen dat als gevolg van de concentratie van verkoop van soft-drugs vanuit één lokatie, een voor justitie en politie overzichtelijke situatie is ontstaan, hetgeen als een maatschappelijke meerwaarde kan worden bestempeld.
Gezien het bestreden besluit en de door verweerder ter zitting gegeven toelichting hierop staat wel vast dat het belang zijnerzijds bij het staken van het strijdige gebruik is gelegen in het handhaven van de wettelijke voorschriften. De rechtbank is van oordeel dat aan dit belang zeker grote betekenis moet worden toegekend, doch dat dit verweerder niet ontslaat van de verplichting om de belangen die met het ongedaan maken van de onrechtmatige toestand zijn gediend af te wegen tegen de belangen van eisers bij het achterwege laten van bestuursdwang.
Het bestreden besluit geeft er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende blijk van dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de vraag hoe vorenweergegeven belang van verweerder zich in zijn ogen verhoudt tot het door eisers gestelde belang bij handhaving van het betreffende gebruik. De rechtbank merkt in dit kader op dat er van de zijde van eisers met nadruk op is gewezen dat uitlatingen van de voormalige burgemeester van Enkhuizen ertoe hebben bijgedragen dat eisers zijn overgegaan tot aankoop van het onderhavige perceel. Verweerder heeft in het bestreden besluit te dien aanzien volstaan met te overwegen dat de rol van de voormalige burgemeester buiten beschouwing moet worden gelaten hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet als een afdoende motivering kan worden beschouwd.
De rechtbank heeft ook uit anderen hoofde bezwaren tegen het bestreden besluit en merkt daartoe het volgende op.
Blijkens de bewoordingen van het bestreden besluit, waarin wordt gesproken van het opleggen van een dwangsom, heeft verweerder gebruik willen maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Bij besluit van 3 januari 1996, op dezelfde datum als het bestreden besluit aan eisers gezonden, heeft verweerder evenwel medegedeeld dat hij bereid is de verkoop van soft-drugs in het pand W-straat 4 voor een periode van 6 maanden te gedogen, gedurende welke termijn zal worden gezocht naar een meer geschikt verkooppunt voor soft-drugs. Verweerder heeft in dit besluit voorts overwogen dat met het gedogen van het in geding zijnde verkooppunt niet is gezegd dat eisers op voorhand is toegestaan het enige in Enkhuizen te vestigen verkooppunt van soft-drugs uit te baten, doch dat een en ander afhankelijk zal zijn van de uitkomsten van de discussies in de gemeenteraad inzake het gemeentelijk drugsbeleid zoals dat nog in de raad aan de orde zal komen. Verweerder heeft aan de verkoop van soft-drugs tevens een aantal voorwaarden verbonden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bewoordingen van dit gedoogbesluit en de hierin opgenomen voorwaarden, verweerder eigenlijk de bedoeling heeft de activiteiten op het betrokken perceel te gedogen, zolang nog geen duidelijkheid bestaat omtrent het in de gemeente te voeren drugsbeleid. Door enerzijds een besluit te doen uitgaan, waarin is bepaald dat eisers een dwangsom zullen verbeuren indien niet voor een nader genoemde datum het strijdige gebruik wordt gestaakt, en anderzijds een besluit te doen uitgaan, dat er op neer komt dat het strijdige gebruik onder de aangegeven voorwaarden zal worden gedoogd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een besluit genomen dat zich niet verdraagt met het in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginsel der rechtszekerheid.
Uit het vorenstaande vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat het dwangsombesluit is genomen in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel alsmede het in artikel 4:16 genoemde motiveringsbeginsel.
De in het begin van deze rubriek opgeworpen vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
6. Proceskosten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld. Deze nadere regels zijn vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 22 december 1993, Staatsblad 763 (het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Gelet op het hiervoor overwogene is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het genoemde Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f 1.420,-- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
7. Beslissing.
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden dwangsombesluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaarschrift neemt met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Enkhuizen aan eisers het griffierecht ad f 200,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van f 1.420,--;
- wijst de gemeente Enkhuizen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van f 1.420,-- dient te worden gedaan aan eisers.
Aldus gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, mr. W.C. Oosterbroek en mr. A.T.B. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van V.E. Dijkmans, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 29 januari 1998
door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt