Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2958

Datum uitspraak1994-09-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers28549
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 september 1991 betreffende de aan haar opgelegde aanslag in het recht van successie ter zake van haar verkrijging uit de nalatenschap van A, overleden op 25 juni 1988. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is ter zake van haar verkrijging uit voormelde nalatenschap een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van f 282.811,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd in dier voege dat hij wordt berekend naar een belaste verkrijging van f 256.766,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Advocaat-Generaal Moltmaker heeft op 15 juli 1993 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en verwijzing van de zaak naar een ander hof. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de vraag of erflater bij het aangaan van het samenlevingscontract belanghebbende heeft willen bevoordelen, moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop tussen erflater en belanghebbende overeenstemming werd bereikt over de inhoud van dat contract. Hierbij heeft het Hof, gelet op de stellingen die partijen in het geding voor het Hof hadden betrokken, kennelijk het oog gehad op zowel een eventuele bevoordeling doordat de roerende stoffelijke goederen die klaarblijkelijk tevoren aan erflater alleen toebehoorden door levering ter uitvoering van artikel 1 van het samenlevingscontract gemeenschappelijk werden, als op een eventuele bevoordeling door het opnemen in artikel 2 van dat contract van een verblijvensbeding voor de gemeenschappelijke goederen. 3.2. Het Hof heeft vervolgens - eveneens in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het tijdstip waarop tussen erflater en belanghebbende overeenstemming werd bereikt over de inhoud van het samenlevingscontract, erflater beoogde belanghebbende te bevoordelen en dat dat tijdstip was gelegen binnen het tijdvak van 180 dagen voorafgaande aan het overlijden van erflater. Deze oordelen laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat voor zover het gemeenschappelijk worden van de stoffelijke goederen een bevoordeling van belanghebbende inhield artikel 12 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) reeds in verband met de termijn van 180 dagen geen toepassing kan vinden, en dat het artikel evenmin toepassing kan vinden met betrekking tot de gevolgen van het verblijvensbeding omdat bij de erflater op het tijdstip waarop tussen erflater en belanghebbende overeenstemming werd bereikt over de inhoud van het samenlevingscontract het oogmerk tot bevoordeling ontbrak. 3.3. Derhalve had het Hof op grond van zijn in 3.2 bedoelde oordelen de door de Inspecteur vastgestelde verkrijging van belanghebbende niet - zoals het kennelijk abusievelijk heeft gedaan - moeten verminderen met de helft van de waarde van de roerende stoffelijke goederen (f 12.500,--) maar met het volle bedrag daarvan (f 25.000,--). Het verblijvenbeding valt immers, anders dan in het vertoogschrift in cassatie wordt betoogd, buiten de werkingssfeer van artikel 9 van de Wet in verband met het bepaalde in lid 4 van dit artikel, terwijl artikel 11 buiten toepassing blijft in verband met het bepaalde in lid 5, onder 2e, van dit artikel. Het middel is gegrond. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. 4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald. 5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vermindert de aanslag in dier voege dat hij wordt berekend naar een verkrijging van f 244.266,--, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiƫn aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van f 300,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer van 14 september 1994.