Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2541

Datum uitspraak1998-08-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers33595
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 1997 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 73.770,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot f 62.253,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr B.J. Rubbens, advocaat te Rotterdam. 3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende, een houdster- en financieringsmaatschappij, houdt de meerderheid van de aandelen in het in Frankrijk gevestigde vleesverwerkende concern, de naar Frans recht opgerichte vennootschap S.A. B (voorheen F S.A.; hierna: B), waarvan C, wonende in Zwitserland, de president-directeur-generaal is. De aandeelhouder van belanghebbende is de naar Nederlands-Antillliaans recht opgerichte naamloze vennootschap D N.V. te Cura?ao, waarvan de aandelen worden gehouden door C. De directie van belanghebbende wordt uitgeoefend door het trustkantoor E B.V. te S. Belanghebbende heeft zelf geen personeel in dienst. Belanghebbende heeft een zogenoemde Convention de Gestion gesloten met B. De door belanghebbende ter zake van uit deze overeenkomst voortvloeiende activiteiten opgemaakte en aan B uitgereikte facturen maken geen melding van omzetbelasting; belanghebbende heeft ter zake van de activiteiten evenmin aangifte voor de omzetbelasting gedaan of anderszins zich aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting. De in geding zijnde activiteiten werden feitelijk uitgevoerd door het advieskantoor van C, genaamd G, te Q (Zwitserland). In verband daarmee zijn de door belanghebbende van B ontvangen bedragen, onder inhouding van een fee en na aftrek van administratiekosten, doorbetaald aan C. De Inspecteur heeft, zich op het standpunt stellende dat belanghebbende voor de jegens B verrichte activiteiten de hoedanigheid had van ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), en dat de dienstverlening in kwestie op de voet van artikel 6, lid 1, van de Wet in Nederland heeft plaatsgehad, de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. 3.2. Het Hof heeft op grond van de omschrijving van de activiteiten in kwestie in de tekst van de Convention de Gestion geoordeeld dat deze activiteiten niet kunnen worden gerangschikt onder de diensten van artikel 6, lid 2, onderdeel d, punt 3, van de Wet, bezien tegen de achtergrond van het overeenkomstige artikel 9, lid 2, onderdeel e, derde streepje, van de Zesde Richtlijn. Bij zijn oordeelsvorming heeft het Hof in aanmerking genomen dat in het geheel van de in de overeenkomst vermelde activiteiten, gelet op de omschrijving ervan, een zo grote diversiteit aan diensten in de sfeer van directievoering en management is te onderkennen, dat die activiteiten aanzienlijk meer behelzen dan enkel de dienst van advisering, zodat niet kan worden gezegd dat de activiteiten in het bijzonder het karakter hebben van de in artikel 6, lid 2, onderdeel d, punt 3, van de Wet bedoelde diensten. Het Hof heeft daarbij overwogen dat de activiteiten weliswaar aspecten van raadgeving omvatten, doch dat dit niet volstaat om de activiteiten te rangschikken onder de begrippen "raadgevende personen" of "adviesbureaus", noch om ze als "soortgelijk" aan te merken. Onderdeel 1 van het middel, dat zich tegen voormeld oordeel richt, faalt aangezien dit oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige niet in cassatie op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Onderdeel 2 van het middel, dat zich keert tegen Ôs Hofs verwijzing in dat verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 6 maart 1997, nr. C-167/95 (Linthorst), Jur. 1997 I-1195, eveneens te kennen uit Vakstudie Nieuws 1997, blz. 1400, met betrekking tot de dienstverrichtingen van dierenartsen, faalt eveneens, aangezien redelijkerwijs niet kan worden betwijfeld dat uit dit arrest voortvloeit dat de activiteiten moeten worden beoordeeld voorzover die hoofdzakelijk en gewoonlijk worden verricht. Onderdeel 3 van het middel voert aan dat onbegrijpelijk is hoe het Hof tot de vaststelling is kunnen komen dat niet in geschil is, althans dat door belanghebbende niet voldoende is weersproken dat zij in Nederland is gevestigd, nu belanghebbende immers voor het Hof heeft gesteld dat indien sprake is van directievoering, zij niet in Nederland doch in Zwitserland is gevestigd. Het middel wordt in zoverre terecht voorgesteld doch kan niet tot cassatie leiden. Tot de gedingstukken behoor een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor T waarin is vermeld dat de statutaire zetel van belanghebbende te Z is gelegen en dat de door haar gedreven onderneming op een adres te Z is gevestigd. Verder staat vast dat de directie van belanghebbende wordt uitgeoefend door een te Z gevestigde rechtspersoon. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat zij alsnog met de Inspecteur van mening is dat de in geding zijnde activiteiten door haar jegens B zijn verricht. Een en ander laat geen andere conclusie toe dan dat voor de toepassing van de Wet moet worden aangenomen dat belanghebbende in Nederland is gevestigd. Aan die conclusie staat niet in de weg dat, zoals belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd, zij voor de feitelijke uitvoering van de diensten uitsluitend gebruik maakte van het advieskantoor van C te Q (Zwitserland). 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 26 augustus 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren De Moor, Van Brunschot, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.