Jurisprudentie
AA2300
Datum uitspraak1998-09-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers33318
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers33318
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 april 1997 betreffende de haar voor het jaar 1989 opge legde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belast baar bedrag van f 4.273.280,--. Deze aanslag is, na daar tegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr J.H. Sassen, advocaat te Arnhem.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Op 31 december 1987 heeft belanghebbende alle aandelen in D B.V. verworven van E. E was ook na deze aandelenoverdracht directeur van D B.V. Tussen belanghebbende en D B.V. bestaat een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Omstreeks september 1984 heeft E voor f 285.000,-- een pand te Q van F B.V. gekocht. In verband met deze koop zijn diverse procedures gevoerd; op 8 augustus 1989 heeft het gerechtshof te Arnhem het rechtbankvonnis van 15 oktober 1997 bekrachtigd, waarin E werd veroordeeld mee te werken aan het verlijden van de transportakte en tot vergoeding aan F B.V. van alle geleden en nog te lijden schade. Bij notariƫle akte van 5 oktober 1989 heeft F B.V. het pand aan E geleverd; E heeft dit pand op die dag tegen dezelfde prijs doorverkocht aan D B.V., op 13 oktober 1989 heeft D B.V. voor f 323.000,-- het pand aan een derde verkocht. Op 20 juni 1990 vorderde F B.V. van E een schadevergoeding van f 497.196,55. Bij vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 27 januari 1994 is E veroordeeld tot het betalen aan F B.V. van een schadevergoeding ten bedrage van f 58.355,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 1990 tot de dag van de voldoening.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende per 31 december 1989 een bedrag van f 529.211,-- mag passiveren in verband met de schadeclaim van F B.V. (f 498.000,--) en de met de procedures gemoeide advocaatkosten (f 31.211,--).
3.3. In 's Hofs uitspraak ligt besloten het oordeel dat niet is gebleken van een ultimo 1989 tussen D B.V. en E bestaande rechtsbetrekking, waaruit voortvloeit dat E door D B.V. wordt gevrijwaard van de op dat moment te verwachten schadeclaim van F B.V. en van de met de procedures verband houdende advocaatkosten. Uitgaande van dit feitelijke en niet onbegrijpelijke - en derhalve in cassatie niet met vrucht te bestrijden - oordeel, heeft het Hof genoemde passivering ultimo 1989 terecht geweigerd. Het zich tegen dit oordeel kerende eerste middel, faalt mitsdien.
3.4. Het tweede middel betoogt dat 's Hofs uitspraak niet behoorlijk is gemotiveerd, omdat het door belanghebbende gedane aanbod tot getuigenbewijs door het Hof zonder motivering is gepasseerd. Hoewel het Hof omtrent dit bewijsaanbod niets heeft vastgesteld, noch heeft overwogen dat en op welke grond het dit bewijsaanbod heeft gepasseerd, kan het middel niet tot cassatie leiden, nu de gedingstukken - met name de in de conclusie van repliek opgenomen passage "G, H en J van wie een verklaring is bijgevoegd zijn, indien door u gewenst, bereid hun verklaring ten overstaan van u te herhalen dan wel te bevestigen. (getuigenaanbod)" - geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat belanghebbende slechts het aanbod heeft gedaan tot herhaling dan wel bevestiging door getuigen van door hen schriftelijk afgelegde verklaringen, welke door het Hof in rechtsoverweging 4.6 van zijn uitspraak worden getoetst terwijl belanghebbende het voorts aan het Hof heeft overgelaten van het aanbod al dan niet gebruik te maken.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 30 september 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.