Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1430

Datum uitspraak1999-04-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0322
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede enkelvoudige belastingkamer nr. 97/0322 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z (Duitsland) ambtenaar : hoofd afdeling gemeentelijke belastingen van Arnhem aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslagen soort belasting : onroerende-zaakbelastingen en afvalstoffenheffing. jaar : 1996 mondelinge behandeling : met toestemming van beide partijen niet gehouden gronden: 2.1. De aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen zijn belanghebbende opgelegd voor het gebruik en het genot van de onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1. De aanslag in de afvalstoffenhefWng betreft het perceel op dat adres. 2.2. Bij de beoordeling van het bezwaarschrift is de ambtenaar uit de gemeentelijke basisadministratie gebleken dat belanghebbende zich per 2 juli 1997 – gezien de dagtekening van de aangevallen uitspraak kennelijk te lezen als: 2 juli 1996 – op het voormelde adres heeft laten uitschrijven. Daarop is hem ambtshalve onthefWng van de afvalstoffenhefWng over het onderwerpelijke jaar 1996 verleend voor de maanden vanaf augustus, dus voor 5/12 van ƒ 457,20 ofwel ƒ 190,50. 2.3. Bij de beoordeling van het beroepschrift is de ambtenaar voorts gebleken dat belanghebbende reeds in 1995 het voormelde adres – naar het hof aanneemt: metterwoon – heeft verlaten. De ambtenaar heeft daarop bij kennisgeving van 21 augustus 1997 aan belanghebbende diens aanslagen in de vorenbedoelde gebruikersbelasting ambtshalve verminderd met het volle bedrag daarvan en in de afvalstoffenhefWng met het overgebleven gedeelte van (ƒ 457,20 – ƒ 190,50 =) ƒ 266,70. 2.4. In beroep handhaaft belanghebbende zijn bezwaren tegen de aanslag in de onroerende-zaakbelasting wegens genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht op grond dat hij in oktober 1995 het voormelde adres wegens echtscheiding heeft verlaten. 3. In geschil is of belanghebbende terecht als eigenaar in de laatstbedoelde belasting is betrokken. 4.1. Uit wat belanghebbende aanvoert, valt op te maken dat zijn echtgenote en hij tenminste tot en met het begin van het jaar 1996 beiden eigenaar zijn gebleven van de voormelde onroerende zaak, zonder dat zich het geval voordoet dat aan belanghebbende de uitoefening van het genot wederrechtelijk (en anders dan voorbijgaand) is ontnomen. Belanghebbende en zijn ex-echtgenote behoren dus samen tot de genothebbenden als bedoeld in artikel 253 van de Gemeentewet. Volgens het eerste lid van dit artikel kon de ambtenaar de aanslag stellen te name van één van hen. De ambtenaar voert aan dat alsdan volgens gemeentelijk beleid de (oudste) man wordt aangeslagen. 4.2. Bij het bepalen van zijn keuze aan wie van de genothebbenden de aanslag zal worden opgelegd, is de ambtenaar gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Door bij het bepalen van zijn keuze te handelen overeenkomstig het zo-even bedoelde beleid, heeft de ambtenaar die beginselen niet geschonden. Voor een vergelijkbaar geval heeft de Hoge Raad overeenkomstig beslist in het arrest van 15 februari 1995, nº 30 248 (FED 1995/314, BNB 1995/229* en Belastingblad 1995, blz. 268). 4.3. Het vorenstaande oordeel wordt niet anders doordat, zoals belanghebbende in bezwaar nog heeft aangevoerd, de rechter in een voorlopige voorziening (echtscheidingsconvenant) heeft bepaald dat alle gebruikerskosten voor rekening zijn van de ex-echtgenote. Nog ervan afgezien dat de genothebbendenbelasting naar algemene opvatting niet wordt gerekend tot de gebruikerslasten, kent het tweede lid, onderdeel b, van artikel 253 voormeld de belastingplichtige die de aanslag in deze belasting heeft voldaan, een verhaalsrecht op de overige belastingplichtige(n) toe voor zover hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht. Voor de rechtmatigheid van deze aanslag mist betekenis in hoeverre belanghebbende dat verhaalsrecht aanwendt en in de uitoefening ervan slaagt. slotsom: Het beroep is wat het overblijvende geschilpunt betreft ongegrond. De aanslag in de gebruikersbelasting en die in de afvalstoffenheffing kunnen niet in stand blijven. De aangevallen uitspraak, waarbij belanghebbende in zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, kan niet in stand blijven daar de ambtenaar kennelijk concludeert dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest en geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de onjuistheid van deze conclusie zouden meebrengen. proceskosten: In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de ambtenaar; – verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar; – vernietigt de aanslag in de onroerende-zaakbelasting wegens het gebruik van de voormelde onroerende zaak alsmede de aanslag in de afvalstoffenheffing; – handhaaft de aanslag in de onroerende-zaakbelasting wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van die zaak; – gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 75,– te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 15 april 1999 door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als grifWer. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink)(P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 april 1999