Jurisprudentie
AA1414
Datum uitspraak1999-06-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/1758
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/1758
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
vierde enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/1758
U i t s p r a a k
op het beroep van *X te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huissen (hierna: het college) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem door het college bekendgemaakte waarden bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).
1. Beschikking en bezwaar
1.1. De waarden zijn belanghebbende bekendgemaakt bij beschikking met dagtekening 28 februari 1997 en beschikkingnummer *1. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De aangegeven waarden zijn vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1995. Blijkens de beschikking is voor de onroerende zaak *a-weg 1 GARA te *Z een waarde bepaald van ƒ 12.000,- en voor de onroerende zaak *a-weg 2 te *Z een waarde van ƒ 193.000,-.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft het college bij uitspraak van 30 maart 1998 de waarde voor de onroerende zaak *a-weg 1 GARA gehandhaafd, maar de waarde voor de onroerende zaak *a-weg 2 verminderd tot ƒ 191.000,-.
2. Geding voor het hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 17 april 1998, waarbij bijlagen 1 tot en met 11 zijn overgelegd.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op de zittingen van 19 november 1998 en 8 april 1999 te Arnhem zijn telkens verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de ambtenaar, op beide zittingen bijgestaan door *A, taxateur van onroerende zaken.
2.4. De notities van de pleidooien die belanghebbende en de ambtenaar op de zittingen van 19 november 1998 respectievelijk 8 april 1999 hebben gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.5. Na de mondelinge behandeling ter zitting van 19 november 1998 zijn van de ambtenaar schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2?, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast.
2.6. De desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de gedingstukken.
3. Conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de beschikking voorzover deze betrekking heeft op *a-weg 1 GARA, maar bevestiging van de beschikking voorzover deze betrekking heeft op *a-weg 2 en vaststelling van één waarde voor het als samenstel in aanmerking te nemen woonhuis met twee garages van - primair - ƒ 152.000,- en van - subsidiair ƒ 169.000,-.
3.2. De ambtenaar verzoekt om vernietiging van de gehele beschikking. Hij concludeert tot één waarde voor het samenstel van de drie gebouwde eigendommen van ƒ 201.000,-, vast te stellen bij een nieuw af te geven beschikking.
4. De vaststaande feiten
4.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de eengezinswoning (hoekwoning) *a-weg 2 te *Z en twee aangebouwde garages.
4.2. Tussen partijen staat vast dat de woning en de twee garages drie gebouwde eigendommen zijn die op 1 januari 1995 en ook nog op 1 januari 1997 bij belanghebbende in gebruik waren en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een samenstel van eigendommen als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet.
4.3. De ambtenaar is aanvankelijk uitgegaan van de aanwezigheid van twee onroerende zaken [*a-weg 1 (inclusief één garage) en *a-weg 1 GARA (de tweede garage)] en heeft bij de bestreden beschikking voor beide zaken afzonderlijk een waarde vastgesteld (ƒ 193.000,– respectievelijk ƒ 12.000,-). De ambtenaar concludeert nader tot vernietiging van beide waardevaststellingen wegens onjuiste objectafbakening. De ambtenaar heeft ter zitting medegedeeld dat hij voornemens is een nieuwe beschikking af te geven voor één onroerende zaak *a-weg 2 (met twee garages) met een vastgestelde waarde van ƒ 201.000,-.
4.4. Belanghebbende, die eveneens van mening is dat sprake is van één onroerende zaak, neemt het standpunt is dat de beschikking moet worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op *a-weg 1 GARA (de tweede garage), maar dat er geen aanleiding bestaat de beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op *a-weg 2. De omstandigheid dat een deel van die onroerende zaak bij de waardebepaling niet in aanmerking is genomen, is daarvoor naar zijn oordeel onvoldoende. Hij neemt voorts het standpunt in dat de waarde van *a-weg 2 (met twee garages) dient te worden verminderd tot ƒ 152.000,– (primair) dan wel ƒ 169.000,- (subsidiair)
5. Het geschil en de standpunten van partijen
5.1. Het geschil betreft de vragen welke consequenties moeten worden verbonden aan de onjuiste objectafbakening en welke waarde aan het als één onroerende zaak in aanmerking te nemen woonhuis met twee garages moet worden toegekend.
5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
5.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven –
5.3.1. door/namens belanghebbende:
ter zitting van 19 november 1998
5.3.1.1. Hij is bereid toe te staan, dat taxateur *A zijn woning ten behoeve van een hertaxatie alsnog inpandig opneemt;
5.3.1.2. Het afgeven van een nieuwe primaire beschikking kan grote problemen opleveren voor de afnemers. Daarom is afgifte van een nieuwe beschikking thans niet meer mogelijk;
5.3.1.3. Zijn verletkosten zijn te begroten op vijf uur over beide zittingen à ƒ 28,- per uur;
5.3.1.4. Hij heeft ten behoeve van deze procedure mondeling advies ingewonnen bij Rentmeesterkantoor *B te *Q. Hij beschikt nog niet over een nota, maar wil die desgewenst wel produceren. Hij gaat in het kader van een proceskostenveroordeling akkoord met betaling door de gemeente Huissen van een bedrag van ƒ 150,- als finale kwijting van de kosten voor het door *B aan hem uitgebracht deskundigenverslag.
5.3.2. door de ambtenaar:
ter zitting van 19 november 1998
5.3.2.1. Hij is bereid de woning van belanghebbende nogmaals ten behoeve van de taxatie inpandig te laten opnemen;
ter zitting van 8 april 1999
5.3.2.2. De beschikking is nog niet formeel ingetrokken; hij wil een nieuwe beschikking afgeven voor één onroerende zaak *a-weg 2 (met twee garages) met een vastgestelde waarde van ƒ 201.000,-;
5.3.2.3. Hij kan zich vinden in veroordeling van de gemeente tot betaling van een bedrag van ƒ 150,- wegens door *B aan belanghebbende in rekening gebracht honorarium in verband met mondeling uitgebracht deskundigenverslag.
5.3.3. en door taxateur *A:
ter zitting van 8 april 1999
Door het hof daarnaar gevraagd antwoordt hij, dat hij de inhoud van de brief van 29 december 1998 van de ambtenaar en van diens op deze zitting voorgedragen pleitnota kent en de inhoud van beide stukken als taxateur geheel voor zijn rekening neemt.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. "Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
e. het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel." (artikel 16 van de Wet);
6.2. Indien, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een samenstel van twee of meer eigendommen en twee of meer van die eigendommen ten onrechte als afzonderlijke onroerende zaken zijn aangemerkt, kan de beschikking waarbij de, afzonderlijke, waarden zijn vastgesteld niet in stand blijven en dient een nieuwe beschikking, met een juiste aanduiding van de onroerende zaak, te worden vastgesteld. Hieraan doet niet af dat, naar niet door de ambtenaar is bestreden, ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking de onder de vaststaande feiten beschreven situatie ook de ambtenaar redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.
7. Slotsom
Het beroep is ten dele gegrond.
8. Proceskosten
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op ƒ 140,- aan verletkosten en op ƒ 150,- aan kosten van een deskundige. Over laatstvermelde vergoeding hebben partijen ter zitting overstemming bereikt.
9. Beslissing
Het gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de ambtenaar en de beschikking van 28 februari 1997;
– gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80,- te vergoeden;
– veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 290,-, te vergoeden door de gemeente Huissen.
Aldus gedaan te Arnhem op 2 juni 1999 door mr Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (T.J. Matthijssen)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 juni 1999