Jurisprudentie
AA1361
Datum uitspraak1999-08-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/2566
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/2566
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 98/2566
U i t s p r a a k
op het beroep van *X te *Z tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P betreffende het bedrag dat door haar als omzetbelasting op aangifte is voldaan over het tijdvak 1 februari 1996 tot en met 31 december 1996.
1. Aangifte en bezwaar
Belanghebbende heeft over voormeld tijdvak op aangifte voldaan een bedrag van - voorzover hier van belang - ƒ 5.321,-- aan omzetbelasting. Zij heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur en verzocht om teruggaaf van genoemd bedrag. De Inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak dit verzoek niet ingewilligd.
2. Geding voor het Hof
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Een mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof van 16 juni 1999 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
3. De vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige tijdvak een zogenoemde smartshop. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de verkoop van ecodrugs. Het betrof (onder meer) psilocybine bevattende paddestoelen (hierna: paddo's).
3.2. De onderhavige paddo's zijn paddestoelen die zijn gedroogd. Bij consumptie ervan veroorzaakt de in de paddo's aanwezige stof psilocybine een geestverruimende werking.
3.3. Psilocybine is vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, onderdeel C, als een substantie voorkomende op de Lijst 1 behorend bij het Psychotrope Stoffen Verdrag. Verkoop van deze substantie is ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a en letter B, van de Opiumwet verboden.
3.4. Het Psychotrope Stoffen Verdrag (Verdrag van 21 februari 1971, Trb. 1989, 129; hierna: het Verdrag) strekt ter voorkoming en bestrijding van het misbruik en de sluikhandel in psychotrope stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en sociale problemen veroorzaken. De bij dit Verdrag aangesloten partijen dienen ten aanzien van de stoffen vermeld op lijst I bij het Verdrag - zoals psilocybine - ieder gebruik te verbieden, behalve het gebruik voor - kort gezegd - wetenschappelijke en zeer beperkte medische doeleinden (artikel 7 van het Verdrag).
3.5. De lidstaten van de Europese Unie (hierna: EU) zijn allen partij bij het Verdrag.
3.6. Belanghebbende heeft in het onderwerpelijke tijdvak ter zake van de levering van paddo's een bedrag van ƒ 5.321,-- aan omzetbelasting voldaan. Dit bedrag is berekend naar het tarief van 17,5 percent.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of de levering van de hier aan de orde zijnde paddo's buiten het bereik van de omzetbelasting valt en, zo zulks niet het geval is, subsidiair of de belasting ter zake van bedoelde levering dient te worden berekend naar het verlaagde tarief van 6 percent. Belanghebbende beantwoordt zowel de primaire vraag als de subsidiaire bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
4.2. Partijen doen hun standpunt steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota.
4.3. Zij hebben hun standpunt ter zitting van 16 juni 1999 toegelicht. Aldaar hebben zij eenparig verklaard dat de onderhavige procedure een procedure "bezwaar tegen op aangifte voldaan bedrag" betreft en dat de "Beschikking Omzetbelasting Geen Teruggaaf" derhalve abusievelijk is gegeven door de Inspecteur. Voorts hebben zij eenstemmig verklaard dat het bezwaarschrift van belanghebbende alsmede de bestreden uitspraak zien op de periode 1 februari 1996 tot en met 31 december 1996 en dat, indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld door het Hof, het bedrag van de terugaaf ƒ 5.321,-- beloopt.
4.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot teruggaaf van ƒ 5.321,-- aan omzetbelasting.
4.5. De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof stelt bij de beoordeling van het onderhavige geschil voorop dat het - om redenen van proceseconomie - partijen volgt in hun hiervóór in 4.3 vermelde zienswijze.
5.2. Goederen (zoals verdovende middelen) die volstrekt niet in het economische en commerciële circuit van de EU mogen worden gebracht en waarvan de illegale invoer slechts tot strafmaatregelen aanleiding kan geven, vallen volledig buiten de bepalingen van de Zesde Richtlijn betreffende de vaststelling van de belastinggrondslag en kunnen bijgevolg geen omzetbelastingschuld doen ontstaan. Zulks geldt evenzeer voor de heffing van omzetbelasting ter zake van levering van deze goederen in het binnenland (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie EG van 5 juli 1988, zaak 269/86 (Mol), BNB 1988/303).
5.3. De hier aan de orde zijnde - bewerkte - paddo's vallen onder de bij de Opiumwet behorende lijst 1 onder C vermelde verboden middelen (vergelijk HR (Strafkamer) 18 november 1997, NJ 1998/213). Dit betekent derhalve dat in Nederland een volstrekt verbod geldt voor - voorzover in casu van belang- de verkoop van (bewerkte) paddo's (vergelijk artikel 2 van de Opiumwet).
5.4. Deze strafbaarstelling is in overeenstemming met het bepaalde in het hiervóór in 3.4. genoemde Verdrag, waarbij alle lidstaten van de EU partij zijn. Dit Verdrag strekt, zoals vermeld, ter voorkoming en bestrijding van het misbruik en de sluikhandel in psychotrope stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en sociale problemen veroorzaken en verlangt daartoe van de aangesloten staten bepaalde maatregelen. Ten aanzien van de stoffen vermeld op Lijst I bij het Verdrag - zoals psilocybine -, dienen de bij het Verdrag aangesloten partijen (onder meer) ieder gebruik te verbieden, behalve het gebruik voor - kort gezegd - wetenschappelijke en zeer beperkte medische doeleinden.
5.5. Gelet op het hiervóór in 5.4 overwogene kan, naar het voorkomt, ervan worden uitgegaan dat - voorzover hier van belang - de verkoop van (psilocybinen bevattende) paddo's in alle lidstaten van de EU verboden is.
5.6. Dit betekent dat de verkoop van paddo's niet in het economische en commerciële circuit van de EU plaatsheeft en bijgevolg geen omzetbelastingschuld doet ontstaan.
5.7. Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende. Haar subsidiaire stelling behoeft geen behandeling meer.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende. Het Hof berekent deze kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt: 2 punten voor proceshandelingen vermenigvuldigd met ƒ 710,-- vermenigvuldigd met wegingsfactor 1, derhalve ƒ 1.420,--.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- bepaalt dat de Inspecteur een teruggaaf aan belanghebbende verleent van van ƒ 5.321,-- aan omzetbelasting;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,--, en wijst aan de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden,
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het door deze gestorte griffierecht van ƒ 80,--.
Aldus gedaan te Arnhem op 10 augustus 1999 door mr Van Schie, vice-president, voorzitter, mr Röben en prof. dr Zwemmer, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.
(R. den Ouden) (P.M. van Schie)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 augustus 1999