Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1107

Datum uitspraak1998-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/1702
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 95/1702 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende: X te: Z ambtenaar: Hoofd afdeling belastingen van het Parkeerbedrijf Gemeente Arnhem aangevallen beslissing: uitspraak op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag soort belasting: parkeerbelasting tijdstip: 14 september 1995 te 19.07 uur mondelinge behandeling: met toestemming van beide partijen niet gehouden gronden: 1. Van een parkerende automobilist mag worden verwacht dat hij de aanwijzingen op de parkeerapparatuur nauwgezet opvolgt en dat hij de gegevens die op het daaruit verkregen kaartje staan afgedrukt, leest en controleert alvorens dit leesbaar aan de binnenzijde van de ruit achter te laten. Dit is niet alleen van belang voor de controle op de naleving van de voorschriften die bij het voldoen van de verschuldigde belasting in acht moeten worden genomen, maar ook voor de belastingschuldige zelf om te kunnen nagaan of het volledige bedrag van de verschuldigde belasting is betaald. 2. Volgens artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting worden nageheven. De onderhavige parkeerbelasting moet op aangifte worden voldaan, als hoedanig alleen in aanmerking komt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeermeter-/automaat met inachtneming van de voorschriften bedoeld in artikel 234, lid 2, van de Gemeentewet. Dit brengt mede dat de betaling op hetzelfde tijdstip moet geschieden door inworp van het desbetreffende bedrag in het apparaat. Het ligt op de weg van de belastingschuldige, zich aan de hand van de op het apparaat aanwezige controlemogelijkheid (afleesvenster) ervan te vergewissen dat het ingeworpen bedrag aan belasting door deze ‘mechanische ontvanger’ als zodanig is herkend, en erop te letten de toets die afgifte van het betaalbewijs bewerkstelligt eerst in te drukken nadat het bedrag is verwerkt dat voor de beoogde parkeerduur verschuldigd is. Aan de op het kaartje in grote cijfers afgedrukte vertrektijd alsmede het in kleinere vetgedrukte cijfers afgedrukte bedrag had belanghebbende terstond kunnen zien, dat betaling slechts tot ƒ 1,50 was verwerkt voor een tot 18.58 uur durende parkeertijd. Hieruit had hij reeds bij de aanvang van het parkeren kunnen en moeten concluderen dat bij een beoogde langer durende parkeertijd ontijdig op de afgiftetoets moet zijn gedrukt. 3. Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbendes stelling dat hij twee guldens en twee kwartjes heeft ingeworpen, niet zonder meer meebrengt dat door hem ƒ 2,50 aan belasting is betaald en daarmee niet vatbaar zou zijn voor nahefWng. Daarvoor is evenmin zijn veronderstellenderwijs opgeworpen stelling toereikend dat de automaat zou hebben gehaperd. Bij de aangevallen uitspraak is gesteld en door belanghebbende is onvoldoende weersproken dat uit ingesteld technisch onderzoek niets is gebleken van niet goed functioneren. Veeleer bevestigt het door belanghebbende in kopie overgelegde kaartje dat de automaat ten tijde als voormeld op zichzelf wel heeft gefunctioneerd. Voorts is niet gesteld of gebleken dat belanghebbende een eventueel defect van de betrokken automaat bij de gemeente heeft gemeld. 4. In overeenstemming met artikel 234, lid 4, van de Gemeentewet is het uurtarief nageheven. 5. Het beroep is ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar. Aldus gedaan te Arnhem op 23 maart 1998 door mr Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink)(N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 maart 1998